

Ontwerp grote bouwprojecten
109
Bijlage 10
Niveaubepaling gespreksvaardigheid
Niveaubepaling Gesprekken Nederlands 2F-3F-4F
Naam student:
Naam beoordelaar:
Opleiding:
Crebo:
Vereist niveau:
ROC
Opdracht
❒
Kwalificerend
❒
Ontwikkelingsgericht
STAP1 Bepaal het niveau van de opdracht en kruis in de betreffende kolom één van de (beroeps)producten aan.
Bij een kwalificerende beoordeling dient het niveau van de opdracht te voldoen aan het vereiste niveau van de opleiding.
Niveau
2F
3F
4F
Omschrijving
niveau
opdracht
Gesprek over alledaagse of niet-alledaagse
onderwerpen uit leefwereld en (beroeps-)
opleiding, waarin uiting gegeven wordt aan
persoonlijke mening, informatie uitgewisseld
wordt en/of gevoelens onder woorden worden
gebracht.
Gesprek over onderwerpen uit de (beroeps-)
opleiding en/of van maatschappelijke aard,
waarin meerdere doelen bereikt moeten worden.
Gesprekken over een breed scala van onderwer-
pen uit de (beroeps)opleiding en van maatschap-
pelijke aard, waarin de informatie beargumen-
teerd en onderbouwd wordt.
(Beroeps)
product n.a.v.
opdracht
Deelname aan:
❒
discussie
❒
overleg
❒
vakgesprek
❒
reflectiegesprek
❒
uitleg of instructie
❒
vraaggesprek
❒
………………………………….
Deelname aan:
❒
discussie
❒
debat
❒
overleg
❒
vakgesprek
❒
reflectiegesprek
❒
vraaggesprek
❒
……………………..
Deelname aan meningsvormende, beschou-
wende en besluitvormende bijeenkomsten:
❒
discussie
❒
debat
❒
overleg
❒
vakgesprek
❒
reflectiegesprek
❒
vraaggesprek
❒
………………………………………………….
STAP2 Stel vast of de student de opdracht inhoudelijk voldoende heeft uitgevoerd.
Let daarbij op of DOEL/DOELEN bereikt zijn.
❒
Goed / Voldoende
GO (ga verder met beoordeling)
❒
Onvoldoende
NO GO (= cijfer 1)
GO?
STAP3
Kruis (1x per rij) het getoonde gedrag aan.
Kenmerken
taakuitvoering
Criteria 2F*
Criteria 3F*
Criteria 4F*
* De drie niveaus zijn cumulatief: een student op een hoger niveau beheerst alle vaardigheden die op een lager niveau genoemd worden.
Afstemming
op publiek
❒
Je maakt de juist keuze in het aanspreken van
je gesprekspartner(s) (formeel/informeel,
woordgebruik, dialect, jongerentaal etc.).
❒
Je taalgebruik is consequent en past binnen de
gegeven situatie qua toon, doel en genre.
❒
Je taalgebruik is goed afgestemd op het doel,
de situatie en je gesprekspartners.
❒
Je kunt je gesprekspartner(s) goed volgen, hun
spreekdoel herkennen en reacties schatten.
❒
Je reageert adequaat op de uitingen van je
gesprekspartner(s) en vraagt zonodig naar
meer informatie of naar de bedoeling.
❒
Je reageert doeltreffend op de uitingen van je
gesprekspartners. Je vat samen en herformu-
leert desgewenst ideeën en opvattingen.
❒
Je ondersteunt je woorden met passend
non-verbaal gedrag.
❒
Je ondersteunt je woorden met passend en
adequaat non-verbaal gedrag.
❒
Je ondersteunt je woorden met effectief
non-verbaal gedrag.
Beurten
nemen en
bijdrage aan
samenhang
❒
Je houdt je over het algemeen aan de regels
van het gesprek.
❒
Je voert het gesprek geheel volgens de
conventies.
❒
Je voert het gesprek op een natuurlijke manier
volgens de conventies.
❒
Je gebruikt de juiste zinnen om aan het woord
te komen. Je stelt een reactie uit totdat je de
bijdrage van de ander geïnterpreteerd en
beoordeeld hebt.
❒
Je neemt op doeltreffende wijze de beurt en
gebruikt standaardzinnen (bijv. Dat is een
moeilijk te beantwoorden vraag) om tijd te
winnen en de beurt te behouden.
❒
Je gebruikt passende zinnen om op doeltref-
fende manier de beurt te nemen, om tijd te
winnen en de beurt te behouden tijdens het
nadenken.
Woordgebruik
en woorden-
schat
❒
Je beschikt over voldoende woorden, al moet
je soms een omschrijving geven van een voor
jou onbekend woord.
❒
Je beschikt over een goede woordenschat en
bent trefzeker in je woordkeuze, al komt
incidenteel onjuist woordgebruik wel voor.
❒
Je beschikt over een breed repertoire aan
woorden en uitdrukkingen en gebruikt deze
altijd correct..
❒
Je varieert het woordgebruik.
❒
Je kunt redelijk moeiteloos variëren in je
formuleringen.
❒
Je formuleert gevarieerd en doeltreffend.
Vloeiendheid,
verstaanbaar-
heid en
grammaticale
beheersing
❒
Je uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks
een eventueel accent, af en toe een verkeerd
uitgesproken woord en/of haperingen.
❒
Je bent goed verstaanbaar, hebt een goede
articulatie en intonatie en spreekt eigenlijk alle
woorden correct uit. Er zijn weinig (niet
storende) pauzes.
❒
Je bent goed verstaanbaar en kiest de juiste
klemtoon om ook fijnere betekenisnuances uit
te drukken. Er is sprake van een vloeiende
taalstroom.
❒
Je (samengestelde) zinsconstructies zijn
grammaticaal redelijk correct. Soms aarzel je
en maak je fouten, maar je herstelt deze.
❒
Je (samengestelde) zinsconstructies zijn
correct. Incidenteel komen vergissingen,
niet-stelselmatige fouten en kleine onvolko-
menheden voor, maar deze verbeter je direct.
❒
Je grammatica is correct. Je maakt zelden
fouten, maar deze corrigeer je snel en onopval-
lend.
Aangekruiste
criteria per
niveau
Aantal aangekruiste criteria 2F:
Aantal aangekruiste criteria 3F:
Aantal aangekruiste criteria 4F:
STAP4 Bepaal score en eindcijfer.
Score is totaal aantal aangekruiste criteria van het niveau van deze opdracht (zie stap 1) of criteria van een hoger niveau
(maximaal 9).
Eindcijfer wordt bepaald op basis van onderstaande tabel.
SCORE:
Sco-
re
9
8
7
6
5
≤ 4
=
=
=
=
=
=
Cijfer
10
8
6 = niveau van deze opdracht behaald
5
4
3
EINDCIJFER:
STAP5 Bepaal behaald niveau.
Niveau van de opdracht (zie stap 1) is behaald als de student
minimaal een 6 (= 80% van de vereiste criteria) heeft gescoord.
BEHAALD NIVEAU:
Onderbouwing van de beoordeling:
Handtekening beoordelaar:
Datum:
Handtekening student:
Datum:
TERUG NAAR INHOUD