CZW11ZH10007
Zorghulp serie 2011 Kompas
Zorghulp Kompas
(2011-zh-kp)
| Niveau 1
Kompas (2011-zh-kp)
Opleiding: Niveau 1
Zorghulp
Artikelnummer CZW11ZH10007
Colofon Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van de Stichting Consortium Beroepsonderwijs - Zorg enWelzijn & Assisterenden Gezondheidszorg
Dagelijks bestuur enmanagementteam L. Fine
B. Huijberts M. Pelgrum A. Pijnenburg M. Wouters
Ontwikkelteamleider M. Pelgrum
Ontwikkelaar van deze fase L. Wesseling
Redactie A. Brink M. Brok
Ontwerp H. Witjes (Studio Blanche)
Foto’s Stichting Consortium Beroepsonderwijs
© 2012 Stichting Consortium Beroepsonderwijs - Zorg enWelzijn & AG
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vereenvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enigerlei wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de Stichting Consortium Beroepsonderwijs - Zorg enWelzijn & Assisterenden Gezondheidszorg.
Inhoud
Inleiding..................................................................................6
1 Methodemix ......................................................................9 1.1 Waarom demethodemix?..............................................9 1.2 Wat is demethodemix?..............................................10 a Beroepsprestaties ..................................................11 b Verantwoordingsverslag ..........................................13 c Assessmentgesprek ................................................14 1.3 Beoordelen..............................................................15 a Prestatie-indicatoren .............................................16 b Bewijsstukken ......................................................17 c Cesuur ................................................................18 1.4 Borgen van resultaten................................................22 1.5 Portfolio..................................................................23 3 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling .........28 3.1 Kwalificerende score..................................................29. 3.2 Ontwikkelingsgerichte score........................................29 3.3 Demoeilijkheidsgraad................................................30 3.3.1 Complexiteit ....................................................31 3.3.2 Zelfsturing .....................................................32 3.3.3 Verantwoordelijkheid ........................................33 4 Taal- en rekenvaardigheden ..............................................34 4.1 Taal- en rekeneisen...................................................34 4.2 Het werkenmet taalprestaties.....................................35 4.3 De opzet van taalprestaties........................................35 4.4 De beoordeling van taalprestaties................................36 2 DeWegwijzer .................................................................24
5 Loopbaan- en Burgerschapsontwikkeling ...........................37 5.1 Eisen voor loopbaan en burgerschap............................37 5.2 Het werkenmet LB-prestaties.....................................38 5.3 De opzet van LB-prestaties.........................................38 5.4 De beoordeling van LB-prestaties.................................39 6 Leren-leervaardigheden ....................................................40 6.1 Leren reflecteren, evalueren en verantwoorden volgens de STARRT-methode........................................42 6.2 Het maken van een POP/PAP.......................................46 6.3 Aan de slagmet leerprestaties....................................48 a Leerprestatie: ‘Hoe leer ik?’ .....................................48 b Leerprestatie: ‘Samenwerkend leren’ .........................56 7 Fase-indeling van de opleiding .........................................65 7.1 De opbouw...............................................................65 7.2 Inhoudelijke toelichting op de fase-indeling..................66
Bronvermelding.......................................................................68
4
ZORGHULP 1
5
KOMPAS
Inleiding
“Succes op school morgen, meisje,” zegt mevrouw Trimbos wanneer Nejla samenmet haar werkbegeleider van de thuiszorginstelling naar buiten stapt. “Dank u wel, ik kan het gebruiken want we hebben het druk deze week op school. Ik moet een presentatie geven over strijken. Ik ben dan altijd een beetje zenuwachtig.” “Nou,” zegt mevrouw Trimbos, “vanmij krijg je voor strijken een dikke tien, je bent erg netjes en vlot. Volgens mij hoef je je nergens druk om temaken.” “Ik ben het helemaal met u eens mevrouw Trimbos,” zegt Nejla’s werkbegeleider. Nejla bloost en zegt: “Ik word er verlegen van.”
Als zorghulp werk je in: • Thuiszorg • Verpleeghuis • Verzorgingshuis • Kleinschalige woonvoorzieningen • Gehandicaptenzorg
Je helpt allerlei verschillende zorgvragers bij hun dagelijkse bezigheden, zoals koffie drinken of een boterham eten. Ook zorg je voor goede leefomstandigheden voor de zorgvrager. Dit doe je door de leefruimte schoon te houden en te helpen bij verschillende huishoudelijke activiteiten zoals boodschappen doen, eten voorbereiden, strijken etc. Dit gebeurt niet zomaar. Demensen die je helpt, hebben allemaal op de één of anderemanier moeite om voor zichzelf te zorgen.
6
ZORGHULP 1
Als zorghulp let je tijdens het werken verder goed op hoe het met de zorgvrager gaat. Als je veranderingen opmerkt, bespreek je dezemet jouw leidinggevende. Je zult merken dat je in veel gevallen niet de enige bent die een zorgvrager helpt. Vaak heb je temakenmet andere zorgverleners, bijvoorbeeld een verzorgende, een verpleegkundige, een fysiotherapeut of een huisarts. Maar ook zul je tijdens je werk familie van een zorgvrager tegenkomen. Je zult dus goedmoeten kunnen samenwerken. Communiceren is dan erg belangrijk. Om deze werkzaamheden zo goedmogelijk uit te kunnen voeren ben je gestart met de opleiding tot zorghulp.
De opleiding is opgebouwd uit één fase waarin je beroepsprestaties, het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek uitvoert. Dit samen noemen we demethodemix. In hoofdstuk 2 van dit Kompas lees je wat demethodemix inhoudt. In hoofdstuk 1 staat de uitleg over de Wegwijzer. Dit is een hulpmiddel waarmee jemet behulp van vijf stappen een beroepsprestatie kunt uitvoeren. In hoofdstuk 6 lees je informatie over leren en reflecteren en het maken van een POP en PAP. In hoofdstuk 7 lees jemeer over de fase-indeling van je opleiding Zorghulp. Ook bouw je tijdens deze opleiding verder aan de ontwikkeling van je taal- en rekenvaardigheden, loopbaan en burgerschap (LB). Voor taal en LB zijn prestaties ontwikkeld. Afhankelijk van de keuze van je opleiding kun je deze inzetten binnen de beroepsprestaties en andere leeractiviteiten.
7
KOMPAS
1 Demethodemix
In dit hoofdstuk lees je wat demethodemix is en hoe daarin de beoordeling van jouw ontwikkeling tot uitdrukking komt. Hierin staat wat er van jou verwacht wordt en ook wat je kunt verwachten op de weg naar je diploma. 1.1 Waarom demethodemix? In je beroep heb je temakenmet kerntaken en werkprocessen. Dit is wettelijk vastgelegd in het kwalificatiedossier van je beroep. Om deze kerntaken en werkprocessen goed uit te kunnen voeren, ontwikkel je competenties. Het begrip ’competentie’ verwijst naar een combinatie van kennis, inzicht, vaardigheden en houding. Dit laat je zien in de beroepspraktijk. Er wordt wel eens gezegd: ‘een competentie is een combinatie van hoofd, handen en hart’. Het is deze ‘mix’ waar je competentemensen aan kunt herkennen.
Competentie
Kennis
Houding
Vaardigheden
Kort gezegd: door de juiste competenties kan jij op een goedemanier kerntaken en werkprocessen uitvoeren. Een competentie is een bewuste bekwaamheid die je ontwikkelt. Als je alle competenties bekwaam hebt ontwikkeld, dan ben je gekwalificeerd als een beginnend beroepsbeoefenaar.
9
KOMPAS
Het kwalificatiedossier
kerntaken
competenties
componenten
X X X
werkprocessen
prestatie-indicatoren
1.2 Wat is demethodemix 1 Je opleiding is er op gericht om kennis, vaardigheden en houding als een geheel aan te leren. Deze ontwikkelde competenties worden getoetst. Eén toetsvorm is niet voldoende om competenties vast te stellen. Hiervoor zijn verschillende toetsvormen nodig. Bijvoorbeeld: het uitvoeren van de beroepsprestatie in combinatie met het schrijven van een verantwoordingsverslag. In zo’n verantwoordingsverslag beschrijf je jouw handelenmet kennis
over die vaardigheid en de juiste beroepshouding. Deze combinatie van toetsvormen is de ‘Methodemix’.
Deze toetsvormen zijn gekozen op basis van de inhoud van de kerntaken, werkprocessen en competenties, uit het kwalificatiedossier van je opleiding tot zorghulp.
1 Je school kan er voor kiezen om naast deze methodemix ook andere toetsen af te nemen. Bijvoorbeeld kennistoetsen, vaardigheidstoetsen in skills en simulaties of beoordelingen van je houding. In het examenplan van je school staan alle examens en andere toetsen vermeld die je voor je opleidingmoet doen.
10
ZORGHULP 1
Methodemix
P o r t f o l i o
Beroepsprestaties met specifieke bewijsstukken Verantwoordingsverslag Assessmentgesprek
Registratie van niveau van competentiebeheersing (in de competentiescoretabel)
Wat wordt er met deze onderdelen van demethodemix bedoeld en waar worden ze voor gebruikt?
a. Beroepsprestaties In iedere beroepsprestatie zijn werkprocessen en bijbehorende competenties opgenomen. Je laat deze in de beroepspraktijk zien. Soms is een beroepsprestatie in de praktijk niet uit te voeren. Dan organiseert je opleiding een vergelijkbare opdracht. Dit kan een simulatietoets zijn. Een hulpmiddel bij het uitvoeren van beroepsprestaties is de Wegwijzer (zie hoofdstuk 2).
11
KOMPAS
Een voorbeeld van een opdracht uit een beroepsprestatie:
A. De totale opdracht Je voert de totale opdracht uit in de beroepspraktijk.
In het zorgplan staat wat de zorgvrager nodig heeft aan hulp. Je leest het zorgplan om je eigen werkzaamheden goed te kunnen plannen. Dit is een goed begin van al je werkzaamheden.
Je werkt daarnaast aan de onderstaande specifieke opdracht.
B. Eenwerkplanningmaken In overlegmet je werkbegeleider maak je een werkplanning voor een zorgvrager waarbij je verschillende taken uitvoert. Je beschrijft: • wat de werkzaamheden zijn die tot jouw taak behoren • hoeveel tijd je nodig hebt voor de verschillende werkzaamheden • welke middelen enmaterialen je nodig hebt om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. De beroepsprestatie is een opdracht die je als geheel in de beroepspraktijk uitvoert. Deze opdracht is aangevuldmet kleine opdrachten die we ‘specifieke opdrachten’ noemen. Het is een verdieping van een bepaald gedeelte binnen een beroepsprestatie. De uitvoering van een specifieke opdracht kun je soms ook buiten de beroepspraktijk doen. Stel dat je in de praktijk gegevens hebt verzameld voor een schriftelijke rapportage. Je kunt dan de rapportage thuis of op tijdens een terugkomdag op school uitwerken. Iedere opdracht uit de beroepsprestatie staat in verbandmet het resultaat (de bewijsstukken) en de beoordelingslijst. Op diemanier lees je altijd wat de bedoeling is, welk resultaat dat oplevert en waar je op beoordeeld wordt. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie-indicatoren’.
12
ZORGHULP 1
b. Verantwoordingsverslag Het verantwoordingsverslag is ook een onderdeel van demethodemix. In het verantwoordingsverslag zijn een of meerdere werkprocessen en competenties opgenomen. Je toont aan dat je inzicht hebt gekregen in de kwaliteit van je handelen. Ook in de achtergrond van je keuzes. Een hulpmiddel bij het schrijven van dit verslag is de STARRT- methode (zie hoofdstuk 6.1).
Fragment uit een beoordelingslijst van het verantwoordingsverslag
niet aangetoond
Prestatie-indicatoren
Competenties
Kwalificerend
aangetoond
- componenten
Werkproces 1.3 Assisteert bij dagelijkse bezigheden
R Dit betekent dat: • je nagaat wat de wensen en verwachtingen van de zorgvrager zijnmet betrekking tot de dagelijkse bezigheden
R Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten
zodat: • je jouwwerkzaamheden hierop kunt afstemmen.
–– behoeften en verwachtingen achterhalen –– aansluiten bij
behoeften en verwachtingen
Ieder verantwoordingsverslag staat in verbandmet de beoordelingslijst. Op dezemanier lees je altijd wat de bedoeling is, waarover je het verslagmoet schrijven en waar je op beoordeeld wordt.
13
KOMPAS
c. Assessmentgesprek Nadat je de kwalificerende beroepsprestaties hebt uitgevoerd en het verantwoordingsverslag hebt geschreven, volgt het assessmentgesprek. In dit gesprek zijn een of meerdere werkprocessen en competenties met beoordelingscriteria opgenomen. Je wordt hierover bevraagd door beoordelaar(s) of assessor(en). Met jouw inbreng toon je aan dat je inzicht hebt gekregen in je handelen en waarom je bepaalde keuzes hebt gemaakt.
De beoordelingslijst van het assesmentgesprek lijkt op die van het verantwoordingsverslag. Zie voorbeeld hierboven.
Een hulpmiddel bij het voeren van het assessmentgesprek is de STARRT-methode (zie hoofdstuk 6.1).
14
ZORGHULP 1
Vragen die je jezelf in de voorbereiding op dit gesprek kunt stellen zijn: • Hoe kijk ik tegenmijn eigen handelen (willen en zijn) in praktijksituaties aan? • Vanuit welke visie, waarden enmotieven heb ik gehandeld? • Wat zijnmijn sterke enminder sterke kwaliteiten? • Wat heeft mij wel en wat niet gestimuleerd om het beste vanmijzelf in praktijksituaties te laten zien? • Stemt mijn handelen overeenmet het beeld dat ik vanmezelf heb en mijn rol binnen het beroep? • Hoe waardeer ik mijn handelen in praktijksituaties?
1.3 Beoordelen Een beroepsprestatie, verantwoordingsverslag en assessmentgesprek kunnen ontwikkelingsgericht of kwalificerend worden beoordeeld 2 . Wat dit precies betekent, lees je in hoofdstuk 2 en 3.
2 Je school kan er voor kiezen om deze delen van de methodemix of ontwikkelingsgericht of kwalificerend aan te bieden. In het examenplan van je school staat dit vermeld.
15
KOMPAS
Zowel bij de beroepsprestatie, het verantwoordingsverslag en het assessmentverslag is voor ieder onderdeel van demethodemix een beoordelingslijst uitgewerkt. In deze beoordelingslijst lees je welk werkproces en welke competenties met componenten en beoordelingscriteria bij elkaar horen. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie-indicatoren’. In de beoordelingslijst staat ook een overzicht met bewijsstukken, de cesuur en ruimte voor onderbouwing van de beoordeling. Deze opzet en het gebruiken van de beoordelingslijst worden hieronder uitgelegd. a. Prestatie-indicatoren Hieronder zie je een voorbeeld uit de beoordelingslijst van een beroepsprestatie. Een prestatie-indicator is een beoordelingscriteria. Hierdoor weet je als student van tevoren hoe jemoet handelen. Let in de beoordelingslijst in de kolom van de prestatie-indicatoren op de tekst: ‘Dit betekent dat:…’. Hier lees je welk gedrag jemoet aantonen. Daarna volgt: ‘zodat:…’. Deze tekst beschrijft het gewenste effect of het gewenste gevolg van je gedrag. Prestatie-indicatoren worden beoordeeldmet ‘Aangetoond’ of ‘Niet aangetoond’. In de kolommen naast de prestatie-indicatoren wordt dit ingevuld. Een competentie wordt beoordeeld binnen eenwerkproces aan de hand van prestatie-indicatoren.
16
ZORGHULP 1
Fragment uit een beoordelingslijst van de beroepsprestatie
niet aangetoond
Prestatie-indicatoren
Competenties
Kwalificerend
aangetoond
- componenten
Werkproces 1.3 Assisteert bij dagelijkse bezigheden
R Dit betekent dat: • je handig bent • je snel reageert
K Vakdeskundigheid toepassen
• je uithoudingsvermogen hebt • je jouw vakkennis en ervaring deelt met de zorgvrager zodat: • je de zorgvrager in staat stelt om zijn dagelijkse bezigheden uit te voeren.
–– vakspecifieke fysiek kwaliteiten tonen –– expertise delen
b. Bewijsstukken In de beoordelingslijst van de beroepsprestatie zie je ook bewijsstukken staan. Bewijsstukken zijn de zichtbare resultaten uit beroepsprestaties. Ieder resultaat en specifiek bewijsstuk is gekoppeld aan een werkproces en een competentie uit de beoordelingslijst. De ingevulde beoordelingslijst is altijd het resultaat van de totale beroepsprestatie. Dit is aangegevenmet A . De letters B . en C . geven de specifieke bewijsstukken aan. Hiermee toon je de specifieke opdrachten binnen een beroepsprestatie aan.
17
KOMPAS
Fragment uit een beoordelingslijst van de beroepsprestatie
niet aangetoond
aangetoond
Bewijsstukken Kwalificerend
A. De afgetekende beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.
Specifieke bewijsstukken:
Werkprocessen Competenties
B. Verslag over het assisteren bij dagelijkse bezigheden.
1.1 1.3
Q - T K - R - T
De beoordelingslijst van de beroepsprestatie is anders dan die van het verantwoordingsverslag en assessmentgesprek. Je verantwoordingsverslag of je assessmentgesprek is al hét resultaat en hét bewijsstuk waarmee je de gevraagde competenties aantoont. Samengevat: de beoordelingslijst van een beroepsprestatie heeft betrekking op de totale uitvoering in de praktijk A . Specifieke bewijsstukken ( B . en C .) hebben betrekking op een bepaald onderdeel binnen de beroepsprestatie. Cesuur Het begrip cesuur betekent de grens tussen een voldoende en een onvoldoende. De beoordelaar gebruikt de begrippen ‘aangetoond’, ‘niet aangetoond’ en ‘boven de norm aangetoond ’. c.
18
ZORGHULP 1
In de beoordelingslijsten zie je onderaan in het kopje cesuur staan.
De competentieontwikkeling binnen de werkprocessen is op het vereiste beheersingsniveau aangetoond.
Dit houdt in dat je, wanneer je alle prestatie-indicatoren in de betreffende beoordelingslijst hebt aangetoond, minimaal een voldoende hebt gescoord. De beoordelaars beargumenteren hun beoordeling. Dit staat onder het kopje ‘Onderbouwing van de beoordeling’. Zie daarvoor een fragment uit een beoordelingslijst die hieronder afgebeeld staat.
Onderbouwing van de beoordeling
Algemeen:
Als de student een of meerdere competenties binnen een werkproces boven de norm heeft aangetoond, onderbouw dit dan hier. Geef tevens aan waar dit betrekking op heeft:
Praktische uitvoering
Werkprocessen
Competenties
A.
Specifieke bewijsstukken B.
C.
19
KOMPAS
Bij ‘aangetoond’ zit je gemiddeld op een voldoende. Het is ook belangrijk om te weten of je een of meerdere onderdelen uit de methodemix (heel) goed hebt uitgevoerd. Bijvoorbeeld wanneer je in een beroepsprestatiemeer hebt aangetoond dan in de beoordelingslijst van je geëist wordt. In dat geval heb je ‘boven de norm’ gepresteerd. Dit kan ook betrekking hebben op een specifieke opdracht. De beoordelaars schrijven dat ook op onder het kopje ‘Onderbouwing van de beoordeling’. Dat dit in de beoordelingslijst staat, stimuleert je en je toont daarmee aan dat jij je op sommige gebieden (heel) goed ontwikkeld hebt.
Specifieke bewijsstuk B. Dewerkplanning vanLieke
1.1
Q
Voordat Lieke eenwerkplanningmaakt, leest zij altijd eerst het zorgdossier van de betreffende zorgvrager door. TijdensdeBPV-periode heeft Lieke latenzien dat ze een realistischewerkplanningkanmaken voor het uitvoeren vanhaar werkzaamheden. Bij eenzorgvrager die onverwacht visite kreeg, heeft zij laten ziendat ze haarwerkplanningkanaanpassen. Lieke toont hiermee aan verder te zijndan verwachtmagworden.
20
ZORGHULP 1
Het kan gebeuren dat het je NIET lukt om de vereiste prestatie- indicatoren uit demethodemix aan te tonen. In dat geval spreek je met je beoordelaar(s) of assessor(en) af hoe je dit alsnog kunt doen, in: • een volgende beroepssituatie of simulatiesetting Je neemt de totale opdracht of specifieke opdracht(en) mee naar een volgende beroepssituatie of simulatiesetting. • een aanvullende opdracht Stel dat je een gedeelte uit de beroepsprestatie of het verantwoordingsverslag onvoldoende hebt aangetoond. Door een aanvullende opdracht krijg je de kans om het vereiste gedrag alsnog aan te tonen.
De verschillendemogelijkheden hangen af van demate waarin je iets niet hebt aangetoond en van de examenregels binnen je school.
21
KOMPAS
1.4 Borgen van de resultaten Bij het competentiegericht leren is zelfsturing belangrijk in je leerproces en je ontwikkeling daarin. Om de ontwikkeling van je eigen leerproces te volgen, zijn er verschillende instrumenten. Eén daarvan is demonitor waarin alle onderdelen van demethodemix staan. Deze onderdelen zijn gekoppeld aan de werkprocessen, competenties en resultaten. Hierbij zijn de beheersingsniveaus kwalificerend of ontwikkelingsgericht vermeld. Je kunt demonitor gebruiken als een individueel student- volginstrument. Jij en je begeleiders registreren in demonitor in welkemate je leerproces vordert of stagneert. Vraag aan je opleiding de papieren of digitale versie van demonitor. In de digitale versie is het mogelijk om cellen aan te klikkenmet meer informatie. Het borgen van resultaten wil zeggen: het vastleggen, het noteren van je resultaten. Het hulpmiddel om je resultaten te borgen is de kwalificerende competentiescoretabel . In deze tabel herken je de onderdelen van demethodemix. De scoretabel vult zichmet de resultaten van je competentieontwikkeling. Positieve resultaten leiden tot het behalen van je diploma Zorghulp. Dit betekent dat je in de vastgestelde competenties binnen werkprocessenmet de kwalificerende score R hebt aangetoond. Hierover meer in hoofdstuk 3. Je kunt de competentiescoretabel bij je opleiding opvragen. Er is een competentiescoretabel op papier en digitaal.
22
ZORGHULP 1
Fragment uit een competentiescoretabel
1.5 Portfolio Een portfolio is een verzamelmapmet bewijsstukken. Met deze bewijsstukken toon je aan wat je geleerd hebt en wat je beheerst. Een portfolio kan een handmatige of een digitalemap zijn. De vormgeving van je portfolio is afhankelijk van jouw school. Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je geleerd hebt, heet een ontwikkelingsgericht portfolio . Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je beheerst, heet een kwalificerend portfolio . Met een kwalificerend portfolio toon je aan dat je aan de eisen van de opleiding Zorghulp hebt voldaan.
23
KOMPAS
2 DeWegwijzer
De Wegwijzer is een hulpmiddel om aan je beroepsprestaties en leerprestaties te werken. Volg de stappen van de Wegwijzer bij het uitvoeren hiervan.
Een prestatie bestaat uit de volgende onderdelen: • een typering • een opdracht, die vaak uit deelopdrachten bestaat
• een resultaat met bewijsstukken • een bijbehorende beoordelingslijst
Op dezemanier weet je wat jemoet doen, welk resultaat erbij hoort en waarop je beoordeeld wordt. De Wegwijzer is een hulpmiddel om aan prestaties te werken.
DeWegwijzer bestaat uit vijf stappen: 1. Oriënteren 2. Plannen 3. Uitvoeren
4. Controleren 5. Reflecteren
24
ZORGHULP 1
• Waar gaat deze fase over? • Welke beroepsprestatie? • Welke afspraken zijn hierover gemaakt op school en in de praktijk? • Combineer je de beroepsprestatiemet een taalprestatie of LB-prestatie? • In welke beroepscontext voer je de beroepsprestatie uit? • Wat wordt er van je gevraagd in de prestatie(s)? • Omwelke bewijsstukken gaat het? • Welke kennis, vaardigheden en houding heb je nodig om de prestatie(s) uit te voeren? Raadpleeg de Competentiewijzer. • Formuleer leervragen en leerdoelen in je persoonlijke opleidingsplan, je POP. • Dit kunnen persoonlijke en beroepsinhoudelijke leervragen en leerdoelen zijn.
Voorbeeld van een persoonsgericht leerdoel: Ik kan in een teamoverlegmijn eigenmening duidelijk geven.
Voorbeeld van een beroepsinhoudelijk leerdoel: Ik kan in de BPV een cliënt informatie geven over hoe zij iets zelfstandig kan doen.
• Bespreek je POPmet je begeleider.
25
KOMPAS
• Schrijf een persoonlijk activiteitenplan, je PAP. Je PAP kan betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten en op beroepsinhoudelijke leeractiviteiten.
• Je verwerkt de vijf W’s in je PAP. – – Wie? – – Wat? – – Waar? – – Wanneer? – – Welke?
Dit betekent dat je een planmaakt: wie doet wat, waar, wanneer enmet welke hulpmiddelen en begeleiding?
• Als je een GO hebt, ga je door naar stap 3.
• Je werkt aan de prestaties volgens plan. • Controleer regelmatig of je volgens plan werkt. • Je vraagt regelmatig feedback aan de begeleider en medestudenten. • Je stelt zo nodig het plan en de uitvoering bij.
26
ZORGHULP 1
• Controleer of je volgens plan heb gewerkt. • Controleer of je bewijsstukken aan de beoordelingscriteria voldoen. • Ga na of je de verkregen feedback hebt verwerkt. • Evalueer met je begeleiders enmedestudenten/collega’s. • Verzamel je bewijsstukken in je portfolio.
• Je reflecteert op de uitvoering van de beroepsprestaties, eventueel in combinatiemet taal, rekenen of loopbaan en burgerschap. • Je reflecteert op je rol en de keuzes die je gemaakt hebt tijdens de uitvoering. • In het assessmentgesprek reflecteer je op de gegeven werkprocessen en competenties in de beoordelingslijst.
In hoofdstuk 6 staan de leerprestaties: ‘Hoe leer ik?’ en ‘Samenwerkend leren’. Hier vind je een uitwerking van de Wegwijzer.
27
KOMPAS
3 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling
Waarom zijn de prestatie-indicatoren in je beoordelingslijst zo belangrijk?
Omdat hiermee duidelijk wordt welk gedrag je dient te laten zien. Prestaties zijn gedragingen. We zeggen wel eens: ‘Het is een hele prestatie om dat werk op tijd af te krijgen’ of ‘om een badkamer goed schoon te krijgen’. Prestatie-indicatoren zijn aanwijzingen in de richting van het vereiste gedrag. Door de prestatie-indicatoren weet jij als student hoe je in werkprocessen het beste kunt handelen. Ook op welkemanier je dat gewenste resultaat in de praktijk kunt brengen. Het gaat om het competent gedrag dat er in beroepssituaties van je geëist wordt. Voor de beoordelaar of assessor is een beoordelingslijst met prestatie-indicatoren onmisbaar om jou goed te kunnen beoordelen. Als je bij de beoordeling te horen krijgt dat je in de richting komt van het vereiste gedrag, dan toon je ontwikkeling aan. In dat geval is er een ontwikkelingsgerichte score. Voldoe je helemaal aan het vereiste gedrag, dan is er sprake van een kwalificerende score. Dan heb je in feite je doel bereikt. Een beroepsprestatie is ontwikkelingsgericht of kwalificerend. In de beoordelingslijsten kun je zien of een beroepsprestatie kwalificerend of ontwikkelingsgericht is door de letters R of r .
28
ZORGHULP 1
3.1 Kwalificerende score Een kwalificerende score betekent dat je bij de beoordeling aan het vereiste beheersingsniveau van de prestatie-indicatoren voldoet. Deze prestatie-indicatoren zijn afgeleid van het kwalificatiedossier van je opleiding Zorghulp.
Een kwalificerende score is in de beoordelingslijsten aangegevenmet R . Deze letters staan voor:
R eproductief ( R ) gedrag
R eproductief gedrag (R) Reproductie wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Je hebt instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld: de werkbegeleider die een handeling voordoet. Jij voert deze handeling uit volgens de voorschriften, regels en standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld: regels, procedures en protocollen die je gelezen hebt, toepassen. Je kunt praktische kennis en vaardigheden toepassen zoals ze voorgeschreven zijn. 3.2 Ontwikkelingsgerichte score ( r ) Een ontwikkelscore laat bij de beoordeling zien dat je in ontwikkeling bent. Je hoeft nog niet aan de vereiste prestatie-indicatoren te voldoen. Je komt wel in die richting, je gaat de goede kant op. Ontwikkelscores zijn in de beoordelingslijst aangeduidmet een r . Stel, je wilt een kwalificerende beroepsprestatie aantonen. In de beoordelingslijst zie je een R staan. De beoordelaar geeft echter een ontwikkelingsgerichte beoordeling, een r . Conclusie: je hebt (een deel van) de beroepsprestatie NIET op het vereiste beheersingsniveau aangetoond. De beoordelaar onderbouwt de beoordeling. Hij vertelt je dat je wel een deel van het vereiste competente gedrag aantoont, maar nog (te) veel begeleiding nodig hebt. Of je hebt nog te weinig inzicht in de praktijksituatie. Je zit bijvoorbeeld nog op r terwijl een R vereist is.
29
KOMPAS
Je hebt dus meer tijd nodig om je te ontwikkelen tot de gestelde kwalificerende score R .
Bij R en r spelen nog drie factoren een belangrijke rol: • de complexiteit van de context/de beroepssituatie • demate van zelfsturing • demate van verantwoordelijkheid
3.3 Demoeilijkheidsgraad In de opdracht van de beroepsprestatie vind je het schema ´Moeilijkheidsgraad´.
Waarom staat dat daar? Het is belangrijk te weten hoemoeilijk of makkelijk de praktijksituatie is bij het uitvoeren van een beroepsprestatie. Ook of je veel of weinig begeleiding ontvangt. Als je begeleider je precies voordoet hoe je dient te handelen, is het voor jouminder moeilijk. Je hoeft in dit geval zelf geen oplossingen voor problemen te bedenken. Je voert je taak dan uit op het beheersingsniveau van een R r . Schema: MOEILIJKHEIDSGRAAD In het onderstaande schema zie je dat er rondjes gevuld zijn. Namelijk: een gesloten context, geleid, uitvoering van eigen takenpakket en jouw samenwerkingmet collega’s. Binnen deze drie factoren voer je de opdracht in de beroepsprestatie uit. Dit schema geeft ook de vereiste ontwikkeling aan binnen een opleidingsfase. In het begin van je opleiding is de praktijksituatie minder moeilijk. In latere fasen neemt de complexiteit van de praktijk toe, je bent zelfstandiger en je verantwoordelijkheid voor taken neemt toe. Dit laatste hangt af van het niveau en de inhoud van je opleiding.
30
ZORGHULP 1
Demate van complexiteit van de beroepssituatie
Demate van zelfsturing
Demate van verantwoordelijkheid voor
gesloten context
geleid
uitvoering van eigen takenpakket
open context
begeleid
jouw samenwerkingmet collega’s
complexe context
zelfstandig
de hele zorg- en begeleidingscyclus
aansturing van collega’s op hetzelfde of lager niveau
Uitleg van het schema ´moeilijkheidsgraad´
3.3.1 Complexiteit Een gesloten context is een voorspelbare beroepssituatie. Je voert routinematige beroepshandelingen uit. Je volgt regels, procedures en protocollen op. Je begeleider geeft instructies en je kunt altijd op hem/haar terugvallen. Een open context is minder voorspelbaar. Er is sprake vanmeervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Naast het toepassen van regels, procedures en protocollen voer je niet-routinematige beroepshandelingen uit. Je bedenkt deels zelf oplossingen voor problemen. Je begeleider is op afstand aanwezig. In een complexe context is er sprake van onvoorspelbare en meervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Je kunt zelf oplossingen en strategieën voor problemen bedenken binnen de grenzen van het beroep. Je benut kennis en vaardigheden die je in andere situaties hebt opgedaan.
31
KOMPAS
3.3.2 Zelfsturing Bij het competentiegericht leren is de zelfsturing van jou als student een belangrijk aspect van je ontwikkeling en leerproces.
De sturing in de beroepsprestaties is in het begin hoog en neemt daarna af. Dit zie je in het schema ‘Moeilijkheidsgraad’. In het begin is er veel aandacht voor het aansturen van je leerproces. Geleidelijk neemt de sturing in de begeleiding af en wordt de context complexer.
Jij en de beoordelaar kunnenmet behulp van het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ bij iedere opdracht zien of je de beroepsprestatie geleid, begeleid dan wel zelfstandigmoet uitvoeren. Geleid Wanneer je een beroepsprestatie geleid uitvoert, word je individueel aangestuurd door je begeleider. Vaak werk je samen. De begeleider geeft duidelijke instructie, waarna jij de handeling uitvoert en nabespreekt. Begeleid Met begeleid wordt een coachendemanier van begeleiden bedoeld. De begeleider stuurt je op afstand aan. Praktisch gezien zal er een voorbespreking zijn, waarna je de beroepsprestatie nagenoeg zelfstandig uitvoert. Je vraagt raad en advies en je kunt zo nodig tijdens en na de uitvoering terugvallen op de begeleider. Zelfstandig Bij zelfstandig handelen wordt van je verwacht dat je de beroepsprestatie zonder begeleiding uitvoert. Naderhand rapporteer je over je handelen. Je legt uit jezelf verantwoording af.
32
ZORGHULP 1
3.3.3 Verantwoordelijkheid Verantwoordelijkheid voor het eigen takenpakket is van toepassing op iedere student in een zorg- of welzijnsopleiding, ongeacht het opleidingsniveau. In het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ is dit rondje daarom altijd gevuld. Ook het rondje jouw samenwerkingmet collega’s zal tamelijk snel in de opleiding gevuld zijn. Je voert de beroepshandelingenmet zorg en toewijding uit en legt daarover verantwoording af aan je collega’s. Het afleggen van die verantwoording gebeurt geleid, begeleid of zelfstandig (zie boven). Aansturing en verantwoordelijkheid voor de hele zorg- en begeleidingscyclus is van toepassing bij een opleiding op niveau 3 en 4 en in een latere fase van de opleiding.
33
KOMPAS
4 Taal- en rekenvaardigheden
Je hebt gekozen voor een beroep waarin taal belangrijk is. Tijdens je opleiding luister je veel naar instructies, lees je vakliteratuur, schrijf je rapportages, voer je gesprekken en geef je presentaties. Je hebt binnen je opleiding dus veel mogelijkheden om aan je taalniveau te werken en op het vereiste niveau te komen. Jouw beroepsontwikkeling gaat samenmet je taalontwikkeling. Ook kun je in je beroep niet zonder rekenvaardigheden. Per opleiding zijn de eisen verschillend. Een Zorghulp in de thuiszorg zal uitrekenen hoeveel geld zij uit kan geven bij de supermarkt en het juiste bedrag verantwoorden. 4.1 De taal- en rekeneisen De laatste jaren is er maatschappelijk veel kritiek gekomen op het niveau van taal en rekenen van jongeren. Daarom heeft de overheid een wet aangenomen die scholen verplicht om studenten een actief lesprogramma aan te bieden en hen op taal- en rekengebied te examineren. Deze wet heet: Doorlopende leerlijn Taal en Rekenen. Ook wel referentieniveaus genoemd. In deze wet staan de vereiste niveaus Nederlands vanaf de basisschool, (V)MBO, HBO tot universiteit. Voor het MBO gelden voor taal de niveaus 2F en 3F. De niveaus voor rekenen variëren per rekenvaardigheid en per opleiding van 1F tot 3F. In het kwalificatiedossier van je opleiding tot Zorghulp staan de eisen voor taal en rekenen.
MBO-1
MBO-2
MBO-3
MBO-4
Nederlands
2F
2F
2F
3F
Lezen Luisteren Gesprekken voeren Spreken Schrijven
Rekenen
Getallen 1F Verhoudingen 1F Meten enmeetkunde 1F Verbanden . Dit geldt niet voor niveau 1- 2
34
ZORGHULP 1
4.2 Het werkenmet taalprestaties Binnen je opleiding leer je een beroep en tegelijkertijd werk je aan je taal en rekenen. Als je werkt met de taalprestaties van het Consortium, kun je die verschillend gebruiken, namelijk ontwikkelingsgericht en kwalificerend. Alle taalprestaties zijn gebaseerd op de F-niveaus. Het uitgangspunt in de taalprestaties is de integrale aanpak: Nederlands is onderdeel van alle leeractiviteiten en beroepsproducten. Op de opleiding en in de BPV lever je dagelijks taalprestaties door te luisteren, te lezen, gesprekken te voeren, te schrijven en te spreken. Daarom kun je de taalprestaties goed combinerenmet de talige opdrachten in de beroepsprestaties en LB- prestaties. De opleiding bepaalt hoeveel en welke taalprestaties per taalvaardigheid je inlevert om het vereiste taalniveau van de opleiding aan te tonen. Je overlegt met je begeleider over de keuze voor de opdrachten. Je overlegt ook welke taalprestaties je ontwikkelingsgericht uitvoert en welke kwalificerend. 4.3 De opzet van taalprestaties De taalprestaties zijn zo opgezet dat je deze op ieder moment binnen je opleiding kan inzetten. Iedere taalprestatie beslaat 1 A-4met op de voorkant de typering, de opdracht en het resultaat. Je herkent de uitvoering omdat deze hetzelfde is als de beroepsprestaties en LB- prestaties. Op de achterzijde staat de beoordelingslijst. Dit is een fragment van de lijsten Niveaubepaling Nederlands, waarop alle F-niveaus naast elkaar staan afgebeeld. De algemene lijsten zijn op je opleiding verkrijgbaar. Na invulling heb je een goed beeld van je totale taalontwikkeling. Op de achterzijde van iedere taalprestatie staat ook het niveau van de opdracht afgebeeld.
35
KOMPAS
4.4 De beoordeling van taalprestaties De beoordelaar geeft op de beoordelingslijst van de taalprestatie aan: • of je de opdracht kwalificerend of ontwikkelingsgericht hebt uitgevoerd • of je voldoet aan het voorwaardelijk criterium ‘uitwerking van de opdracht is afgestemd op doel’. Bijvoorbeeld: • Wanneer de taalprestatie ‘Reflectieverslag’ voldoet aan de eisen van de opleidingm.b.t. het maken van een reflectieverslag, krijg je een GO en gaat de beoordelaar naar de volgende stap. • Wanneer je tijdens een klachtengesprek niet ingaat op de klachten, krijgt je een NO GO en stopt hier de beoordeling. • Na de GO bekijkt de beoordelaar:
– – of je de diverse beoordelingscriteria hebt aangetoond – – of bepaalde criteria op een hoger niveau zijn behaald.
Dit gebeurt met behulp van de algemene lijsten niveaubepaling SCBO. Dit alles resulteert in een eindcijfer.
36
ZORGHULP 1
5 Loopbaan- en
Burgerschapsontwikkeling (LB)
Je leert binnen Loopbaanontwikkeling je kwaliteiten, motieven en mogelijkheden kennen. Dit ondersteunt je bij het maken van de juiste keuzes in je opleiding en je beroep. Burgerschap draagt bij aan jemaatschappelijke betrokkenheid. Loopbaan en Burgerschap zijn belangrijk voor jou als persoon, maar ook voor je ontwikkeling op school en de BPV. Want als je gemotiveerd bent, neem je ook meer verantwoordelijkheid voor je omgeving.
5.1 De eisen voor loopbaan en burgerschap Voor studenten die dit jaar met de opleiding gestart zijn, gelden de kwalificatie-eisen Loopbaan en Burgerschap in het MBO, studiejaar MBO 2011-2012. Deze kwalificatie-eisen zijn opgedeeld in vier onderdelen en loopbaanoriëntatie en ontwikkeling.
Die onderdelen, dimensies zijn: • politiek-juridische dimensie • economische dimensie • sociaal-maatschappelijke dimensie • vitaal burgerschap
37
KOMPAS
5.2 Het werkenmet LB-prestaties Loopbaan en Burgerschap staan niet op zichzelf. Wanneer je werkt met de LB-prestaties van het Consortium, dan kun je de opdrachten in de LB-prestaties integreren in andere leeractiviteiten en prestaties. Dit kan op elk gewenst moment binnen de opleiding. Als je aan een beroepsprestatie werkt, of aan een leeractiviteit voor loopbaan of burgerschap of aan een taalprestatie. Daarnaast kun je ze ook inzetten vanuit je privésituatie. Voorbeeld: Je doet aan sport. Je kunt in het kader van vitaal burgerschap de LB-prestatie 5.2, opdracht D . inzetten: ‘Beoefen gedurende een langere periode een sport onder supervisie van een deskundige (instructeur, sportleraar, trainer).’ De taalprestatie ‘Het schrijven van een verslag’ kun je ook gebruiken binnen de LB-prestatie 4.1, opdracht A . Deze opdracht gaat over het schrijven van een recensie. 5.3 De opzet van LB-prestaties Er zijn voor jouw opleiding 12 LB-prestaties. Deze zijn op dezelfde manier vorm gegeven als de beroepsprestaties en taalprestaties. Iedere LB-prestatie bevat een typering, opdracht, resultaat en de beoordelingslijst. Het voordeel is de herkenbaarheid. Je kent de structuur en je kunt dezelfde werkwijze toepassen. Iedere opdracht bestaat uit deelopdrachten waar je uit kiest. Afhankelijk van de LB-prestatie zijn enkele opdrachten verplicht. Deze verplichting hangt samenmet een essentieel deel van je opleiding, bijvoorbeeld het maken van een POP/PAP. Per LB-prestatie worden steeds twee bewijsstukken gevraagd. Deze twee bewijsstukken samen dekken alle competenties in de beoordelingslijst. Je overlegt met je begeleider welke LB-prestaties je gebruikt op welk moment binnen je opleiding.
38
ZORGHULP 1
In iedere LB-prestatie is er ruimte voor een vervangende opdracht. Jij en/of je opleiding kunnen voor een andere passende opdracht kiezen. Voorwaarde is wel dat de opdracht de competenties uit de beoordelingslijst dekt. De 360 graden feedbacktest , die deel uitmaakt van het studiepakket LB-prestaties, bestrijkt nagenoeg alle facetten van het leren, van loopbaanontwikkeling en burgerschap. Door regelmatigmet deze feedbacktest te werken, krijg je een goed beeld van het verloop van je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling. 5.4 De beoordeling van LB-prestaties In de beoordelingslijst geef je aan welke bewijsstukken welke beoordelingscriteria dekken. Op diemanier leer je bewust te denken vanuit de competenties binnen de opdracht. De beoordelingslijst lijkt veel op die van de beroepsprestaties. Er zijn competenties en prestatie-indicatoren die verwijzen naar de dimensies binnen loopbaan en burgerschap. De beoordeling is niet kwalificerendmaar ontwikkelingsgericht. Dit komt omdat de overheid de kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap wel belangrijk vindt, maar niet normerend. Iedere opleiding heeft de verplichting om aan te tonen dat studenten actief bezig zijnmet hun loopbaanontwikkeling enmet hun verantwoordelijkheid als burger. De LB-prestaties lenen zich hier goed voor. Ze sluiten aan op je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling.
39
KOMPAS
6 Leren-leervaardigheden
Het MBO levert je een drievoudige kwalificering op: een kwalificatie voor het beroep, voor taal en rekenen en voor loopbaan en burgerschap. Je leert voortdurend. Altijd en overal. Het leren houdt niet op bij een zekere leeftijd. De BPV is bij uitstek de plek om het beroep te leren. Maar je leert ook in allerlei andere situaties: thuis, in je sport of hobby en bij het uitgaan. In een competentiegerichte opleiding staat het leren in de beroepspraktijk centraal. Demanier waarop je leert (je leerstijl) is afhankelijk van leeftijd, leergeschiedenis, ervaringen en opleiding. Je leerstijl kan zich tijdens je leven wijzigen van bijvoorbeeld een doener naar een denker. Door het uitproberen van verschillende leerstijlen, haal jemeer uit je ontwikkeling en opleiding. Door samenwerken leer je veel. Bovendien heb je voor een beroep gekozen waarin veel wordt samengewerkt. In dit werk heb je temakenmet verschillende disciplines. Bijvoorbeeld een arts, pedagoog, psycholoog, fysiotherapeut enz. Vaak werk je in een team. In dat team vindt controle en onderlinge afstemming plaats. In een team kun je elkaar stimuleren om individuele kwaliteiten en competenties goed te benutten. Samenwerken is een sociaal aspect van het leren. Door open te staan voor de verschillende invalshoeken en achtergronden van je medestudenten en collega’s, word je wijzer. Dat is verrijkend voor je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling. Samenwerken en overleggen is een belangrijke competentie binnen je opleiding.
40
ZORGHULP 1
Je hebt al veel ervaringen opgedaanmet het samenwerken op je vorige school, in het gezin waar je bent opgegroeid enmet je vrienden. Misschien niet bewust, maar je hebt hier veel van geleerd. Met deze ‘bagage’ bouw je in deze opleiding verder aan jouwmanier van samenwerkenmet jemedestudenten en collega’s. Als je samenwerkt aan een opdracht binnen een beroepsprestatie, let er op dat jouw persoonlijke aandeel belangrijk is. Daarop word je beoordeeld. Het is niet het groepsresultaat dat telt, maar het individuele resultaat. Afhankelijk van de school en de opleiding die je volgt, werk je vaak of minder vaak in een werkgroep (of peergroep). In je werkgroep bespreek je hoe julliemet elkaar willen samenwerken. Samenwerken staat natuurlijk niet op zichzelf. Je werkt samen naar een resultaat toe. In de leerprestatie ‘Samenwerkend leren’ wordt expliciet van de werkgroep gevraagd om regels voor de samenwerking te formuleren en een samenwerkingscontract op te stellen. Ook het bijhouden van een logboek is gangbaar. Een logboek is handig voor de samenwerking. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen: een samenwerkingscontract, een overzicht van leerdoelen van de leden van de werkgroep en afspraken voor werkoverleg. Dit schept duidelijkheid. Iedereen waar men aan toe is. Je kunt ook een persoonlijk logboek bijhouden. Wanneer je op vaste tijden opschrijft hoe je gehandeld hebt in bepaalde situaties, kun je hier bij de reflectie op je eigen handelen gebruik vanmaken.
41
KOMPAS
6.1 Leren reflecteren, evalueren en verantwoorden volgens de STARRT-methode Het gebeurt vast wel eens dat je impulsief reageert op een situatie. Je denkt heus wel na voordat je iets doet, maar je handelt op basis van emoties. Of je reageert vanuit een vooroordeel of overtuiging zonder dat je dit zelf in de gaten hebt. Bijvoorbeeld: een collegamet wie je samenwerkt is overspannen en voordat je het in de gaten hebt heb je haar/zijn taken al overgenomen. Door terug te kijken op de situatie krijg jemeer kennis over jezelf en over demanier waarop je gehandeld hebt.
Reflectie is terugkijken op eigen ervaringen om daarvan te leren.
Reflecteren hoort bij competentiegericht leren. Je kijkt terug op je competentie-ontwikkeling. Op hoe je werkt, welke keuzes je daarbinnenmaakt, welke vaardigheden je inzet en hoe dat voelt. Door te reflecteren onderzoek je jouwmanier van handelen. Je kijkt naar jezelf hoe je reageert op een bepaalde situatie en wat je daarbij voelt.
42
ZORGHULP 1
Reflectie kun je onderverdelen in: 1. Reflectie op je persoonlijk functioneren. Bij deze vorm van reflecteren kijk je vooral terug naar wie jij bent, wat jemotivatie en je doelen zijn. Dit kan je helpen bij je persoonlijkheidsontwikkeling. 2. Reflectie op beroepsmatig handelen. Hoe heb je gehandeld? Je onderzoekt wat het effect is van jouw handelen in de praktijk en demethoden die je gebruikt. 3. Reflectie op je handelen als burger in demaatschappij. Hier gaat het om de invloed van demaatschappij op jouw handelen en omgekeerd. Deze drie vormen van reflectie zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden. De ene vorm beïnvloedt de andere en omgekeerd. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om jou. Je kunt op verschillendemanieren reflecteren. Even tussendoor op je werk, op school of op weg naar huis. Je kunt er ook bewust mee bezig zijn in een reflectiegesprek met je begeleider, een studiegenoot of collega. Het kan je ook helpen bij het maken van je Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). Schriftelijk reflecteren helpt je ommet enige afstand op je handelen terug te kijken. Door een logboek bij te houden en een reflectieverslag te schrijven, vertraag je als het ware je denkproces. Je neemt de tijd om rustig terug te kijken en na te denken over je handelen. Een paar tips • reflecteer op eenmethodischemanier, bijvoorbeeld de STARRT- methode • reflecteer niet alleen op probleemsituaties, maar ook op succeservaringen • gebruik feedback van anderen om vanuit hun gezichtspunt te reflecteren.
43
KOMPAS
Evalueren en verantwoorden van je handelen Na het reflecteren volgt het evalueren en verantwoorden van je handelen Door te evalueren verantwoord je jouw handelen. Verantwoorden van je handelen is een belangrijk aspect van de methodemix. Het gaat er dan om of je het werk goed of niet goed hebt gedaan. Je beoordeelt de resultaten van je acties.
Vragen die dan aan de orde zijn: • Heb ik juist gehandeld? • Wat ging goed, wat niet?
• Vanuit welke visie, waarden enmotieven heb ik gehandeld? • Stemt mijn handelen overeenmet het beeld dat ik vanmijzelf heb? • Welke waardering geef ik mijn handelen? Verantwoordingsverslag Het evalueren en verantwoorden van je handelen kun je net als reflecteren tussendoor doen. Ook heel gericht door het schrijven van een verantwoordingsverslag. Dit is een onderdeel van demethodemix, zie hoofdstuk 1. Door het verantwoordingsverslag temaken, overzie je stapje voor stapje je handelen in de beroepsprestaties. Daarna geef je er een oordeel over. Verantwoording heeft reflectie in zich, maar het gaat een stap verder. Het gaat om de kernvraag: heb ik goed of juist niet goed gehandeld? Je onderzoekt je ervaringen en handelen in de beroepspraktijk. Je betrekt hierin de keuzes die je hebt gemaakt. Je beoordeelt de kwaliteit van je handelen in (beroeps)situaties. Door dit op te schrijven leg je gericht verantwoording af aan jezelf en aan anderen. In demethodemix zijn er beoordelingslijsten voor het verantwoordingsverslag. Hierin staan de werkprocessen en competenties genoemd. Die zijn richtinggevend voor de verantwoording.
44
ZORGHULP 1
De STARRT-methode
Wat is kenmerkend aan de situatie ? • Waar en wanneer was het? • Wie waren erbij? • Welkemiddelen/materialen had je tot je beschikking? • Welke onverwachte gebeurtenissen deden zich voor?
Wat was je taak ? • Welk doel wilde je bereiken? • Welke rol had je? • Welke verantwoordelijkheid/ bevoegdheid had je?
Hoe ga je dit toepassen ? • Wat ga je in de toekomst veranderen?
Welke acties heb je ondernomen? • Hoe heb je het aangepakt? • Welkemiddelen enmaterialen heb je hierbij gebruikt? • Wat dacht je en voelde je hierbij? • Met welke bedoeling heb je zo gehandeld?
Welke reflectie levert dit op? • Waar ben je trots op? • Wat wil je verbeteren?
Wat was het resultaat ? • Hoe zag het resultaat eruit? • Welke feedback heb je gekregen van klant, collega’s, leidinggevende?
45
KOMPAS
Made with FlippingBook