CZW20120034
Fragment uit een beoordelingslijst
onvoldoende
voldoende goed
Prestatie-indicatoren
Competenties
Kwalificerend
- componenten
Werkproces 2.1 Ondersteunt de cliënt bij persoonlijke verzorging
P Dit betekent dat: • je de cliënt stimuleert om te werken aan zijn doelen op het gebied van persoonlijke zorg • je ervoor zorgt dat de omstandigheden zo zijn dat de cliënt zich waar mogelijk kan ontwikkelen zodat: • je de doelen ten aanzien van de persoonlijke verzorging uit het plan van aanpak bereikt.
C Begeleiden
–– motiveren –– anderen ontwikkelen
Reproductief gedrag (R) Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heb je vaak instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. Je voert een taak uit nadat hij je is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld regels, procedures en protocollen toepassen. Je verwerft praktische kennis en vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn. Productief gedrag (P) Bij productief gedrag los je problemen in de beroepspraktijk creatief op. Je bedenkt oplossingen voor nieuwe problemen. Je vraagt advies aan je begeleider of jouw oplossingen ook de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat je minder uitleg en structuur nodig hebt dan bij reproductief gedrag om zelfstandig activiteiten te ondernemen. Je laat zien dat je inzicht hebt in de situatie en kennis en vaardigheden uit jezelf kunt toepassen. Je bent actief. Transfer gedrag (T) Bij transfer gedrag voer je in uiteenlopende beroepssituaties je taken zelfstandig uit. Je bent in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste houding toe te passen. Je ziet verbanden en kunt deze uitleggen. Je bent proactief. Je oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van je beroep.
PERSOONLIJKBEGELEIDERGEHANDICAPTENZORG-PERSOONLIJKBEGELEIDERSPECIFIEKEDOELGROEPEN-Fase1,2EN3 20
Made with FlippingBook