CZW20120087
CZW20120087
Kompas Fase 1, 2 en 3
Tandartsassistent
OPLEIDING ASSISTERENDEN GEZONDHEIDSZORG / Niveau 4
Tandartsassistent 2012
Kompas Fase 1, 2 en 3 (2012-ta-kp)
Opleiding Assisterenden Gezondheidszorg Tandartsassistent Niveau 4
Artikelnummer CZW20120087
Colofon Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van Stichting Consortium Beroepsonderwijs - Zorg & Welzijn & Assisterenden Gezondheidszorg
Directie en managementteam L. Fine B. Huijberts A. Pijnenburg I. Rabelink M. Wouters
Ontwikkelteamleider M. Pelgrum
Ontwikkelaars van de fase A. Hartman
Redactie A. Brink M. Brok
Ontwerp H. Witjes (Studio Blanche)
DTP Stichting Consortium Beroepsonderwijs/studio Blanche Juni 2013
Foto’s Stichting Consortium Beroepsonderwijs
Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat Stichting Consortium Beroepsonderwijs niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties heeft geregeld. Degene die meent alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met Stichting Consortium Beroepsonderwijs.
© 2013 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou- digd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mecha- nisch, door fotokopie, opnamen of enige andere manier, zonder toestem- ming van Stichting Consortium Beroepsonderwijs.
2
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Inhoud
Inleiding ............................................................................................................................... 4
1 Methodemix .............................................................................................................. 6 1.1 Waarom de methodemix? ................................................................................... 6 1.2 Wat is de methodemix?....................................................................................... 7 a Beroepsprestaties .......................................................................................... 8 b Verantwoordingsverslag................................................................................ 9 c Assessmentgesprek........................................................................................ 9 1.3 Beoordelen ....................................................................................................... 10 a Prestatie-indicatoren .................................................................................... 11 b Bewijsstukken ............................................................................................. 12 c Cesuur........................................................................................................ 12 1.4 Borgen van resultaten ....................................................................................... 14 1.5 Portfolio ............................................................................................................ 15 2 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling ................................ 16 2.1 Kwalificerende score.......................................................................................... 16 2.2 Ontwikkelingsgerichte score.............................................................................. 17 3 De moeilijkheidsgraad ......................................................................................... 18 3.1 Complexiteit...................................................................................................... 19 3.2 Zelfsturing ........................................................................................................ 19 3.3 Verantwoordelijkheid ........................................................................................ 20 4 Taal- en rekenvaardigheden ................................................................................ 21 4.1 Taal- en rekeneisen............................................................................................ 21 4.2 Het werken met taalprestaties ........................................................................... 22 4.3 De opzet van taalprestaties................................................................................ 23 4.4 De beoordeling van taalprestaties...................................................................... 23 5 Loopbaan- en Burgerschapsontwikkeling ........................................................ 24 5.1 Eisen voor loopbaan en burgerschap ................................................................ 24 5.2 Het werken met LB-prestaties ............................................................................ 24 5.3 De opzet van LB-prestaties................................................................................. 25 5.4 De beoordeling van LB-prestaties....................................................................... 26 6 Leren-leervaardigheden ....................................................................................... 27 6.1 Leren reflecteren, evalueren en verantwoorden volgens de STARRT-methode........ 28 6.2 Het maken van een POP/PAP ............................................................................ 32 6.3 De Wegwijzer ................................................................................................... 34 6.4 Aan de slag met leerprestaties ........................................................................... 36 a Leerprestatie: ‘Hoe leer ik?’ .......................................................................... 36 b Leerprestatie: ‘Samenwerkend leren’............................................................ 42 7 Fase-indeling van de opleiding .......................................................................... 48
Bronvermelding .................................................................................................................. 50
3
KOMPAS
Inleiding
Typering Josien asssisteert vandaag als stoelassistente. De gegevens van de eerste patiënt neemt ze erbij, zodat ze de juiste instrumenten met bijbehorende materialen klaar kan zetten. De patiënt wordt uit de wachtkamer gehaald en neemt plaats in de stoel. Tijdens het assisteren blijft Josien de behandelaar steeds een stapje voor. Ze weet wat er gaat plaatsvinden tijdens het behandelen en geeft de instrumenten en materialen op de juiste manier aan. Na afloop ruimt ze de kamer weer netjes op en neemt de voorbereiding voor de volgende behandeling. Lisette loopt stage in een groepspraktijk waar de tandarts sommige handelingen laat uitvoeren door de tandartsassistent. Lisette is al een paar keer gevraagd om alginaat te mengen en netjes in de afdruklepel te doen. Ze heeft al vaak gezien hoe kinderen een fluoride-applicatie kregen en vandaag gaat ze het een keer zelf doen. Het valt best tegen om netjes in een ‘echte’ mond te werken. Ze merkt dat ze met een kromme rug heeft gezeten, omdat ze zo ingespannen bezig is geweest.
4
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Als tandartsassistent werk je: in een solopraktijk of in een grote groepspraktijk bij een specialist zoals paradontoloog, implantoloog, kaakchirurg of orthodontist
Als tandartsassistent ben je verantwoordelijk voor het assisteren van de behandelaar bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden van tandheelkundige behandelingen. Je kunt echter ook zelfstandige tandheelkundige handelingen uitvoeren.
Voorbeelden van taken als tandartsassistent: assisteren aan de stoel bij de behandeling, zoals het aanreiken van instrumenten aanbrengen van fluorapplicaties en het geven van mondhygiëne-instructies geven van voorlichting en advies ervoor zorgen dat de organisatie van de praktijk soepel verloopt
Je opleiding is opgebouwd uit drie fasen met daarbinnen beroepsprestaties, het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek. In het Kompas en de competentiewijzer vind je ondersteunende informatie.
In hoofdstuk 7 lees je meer over de fase-indeling van je opleiding.
Ook bouw je verder aan de ontwikkeling van je taal- en rekenvaardigheden, loopbaan en burgerschap (LB). Voor taal en LB zijn prestaties ontwikkeld. Afhankelijk van de keuze van je school kun je deze inzetten binnen de beroepsprestaties en andere leeractiviteiten binnen je opleiding.
De Wegwijzer helpt je bij het methodisch uitvoeren van de verschillende prestaties.
5
KOMPAS
1 De methodemix
In dit hoofdstuk lees je wat de methodemix is en hoe daarin de beoordeling van jouw ontwikkeling tot uitdrukking komt. Hierin staat wat er van jou verwacht wordt en ook wat je kunt verwachten op de weg naar je diploma. 1.1 Waarom de methodemix? In je beroep heb je te maken met kerntaken en werkprocessen die in het wettelijk vastgesteld kwalificatiedossier staan. Om deze kerntaken en werkprocessen als beginnend beroepsbeoefenaar goed uit te kunnen voeren, ontwikkel je competenties. Het begrip ‘competentie’ verwijst naar een integratie van kennis/inzicht, vaardigheden en houding die tot uitdrukking komt in de beroepspraktijk. Er wordt wel eens gezegd: ‘een competentie is een combinatie van hoofd, handen en hart’. Het is die ‘mix’ die competente mensen onderscheidt van niet-competente mensen.
Competentie
Kennis
Houding
Vaardigheden
Kort gezegd: competenties stellen jou in staat om op een juiste wijze de kerntaken en werkprocessen die bij je beroep horen, uit te voeren. Een competentie is een bewuste bekwaamheid die je ontwikkelt. Als je alle competenties binnen de kerntaken en werkprocessen van jouw opleiding bewust bekwaam hebt ontwikkeld, dan ben je gekwalificeerd voor een beginnend beroepsbeoefenaar.
Het kwalificatiedossier
kerntaken
competenties
componenten
X X X
werkprocessen
prestatie-indicatoren
6
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
1.2 Wat is de methodemix 1 Je opleiding is er op gericht om kennis, vaardigheden en houding geïntegreerd aan te leren. De beoordeling van ontwikkelde competenties sluit hierop aan. Eén toetsvorm is niet voldoende om competenties vast te stellen. Hiervoor zijn verschillende toetsvormen nodig. Bijvoorbeeld door het tonen van een vaardigheid in de praktijk, door het uitvoeren van de beroepsprestatie in combinatie met het schrijven van een verantwoordingsverslag. In het verantwoordingsverslag onderbouw je jouw handelen met gerichte kennis over die vaardigheid en de juiste beroepshouding. Deze combinatie van toetsvormen is de ‘Methodemix’. De toetsvormen binnen de methodemix zijn gekozen op basis van de inhoud van de kerntaken, werkprocessen en competenties uit het kwalificatiedossier van je opleiding tot tandartsassistent.
Methodemix
P o r t f o l i o
Beroepsprestaties met specifieke bewijsstukken Verantwoordingsverslag Assessmentgesprek
Registratie van niveau van competentiebeheersing (in de competentiescoretabel)
Hierna lees je wat er met deze onderdelen van de methodemix bedoeld wordt en waar ze voor gebruikt worden.
1 Je opleiding kan er voor kiezen om naast deze methodemix ook andere toetsen af te nemen. Bijvoorbeeld de Proeve van SteAg , kennistoetsen, vaardigheidstoetsen in skills en simulaties of beoordelingen van je houding. In het examenplan van je school staan alle examens en andere toetsen vermeld die je voor je opleiding moet doen.
7
KOMPAS
a. Beroepsprestaties In iedere beroepsprestatie zijn een of meerdere werkprocessen met bijbehorende competenties opgenomen die je bij voorkeur in de beroepspraktijk aantoont. Als blijkt dat een beroepsprestatie niet haalbaar is, organiseert je opleiding mogelijk een vergelijkbare opdracht, bijvoorbeeld een simulatietoets. Een hulpmiddel bij het uitvoeren van beroepsprestaties is de Wegwijzer (zie hoofdstuk 6.3).
Voorbeeld van een opdracht uit een beroepsprestatie fase 1
De opdracht
A. De totale opdracht voer je uit in de beroepspraktijk of binnen een praktijksimulatie. Assisteer de behandelaar bij veel voorkomende behandelingen. Je bepaalt aan de hand van een protocol bij iedere behandeling welke instrumenten en materialen er nodig zijn. Je let tijdens het assisteren op de volgende punten: ergonomisch werken WIP-richtlijnen aanwijzingen die je krijgt van de behandelaar.
Je ruimt na de behandeling de instrumenten en materialen op en maakt de behandelkamer klaar voor de volgende behandeling.
De beroepsprestatie bestaat uit de uitvoering van de totale opdracht als geheel, en uit specifieke opdrachten. Een specifieke opdracht is een verdieping van een bepaald gedeelte binnen een beroepsprestatie. De uitvoering van een specifieke opdracht kun je soms ook buiten de beroepspraktijk doen. Stel dat je in de praktijk gegevens hebt verzameld voor een schriftelijke rapportage van door jou gevoerde voorlichtingsgesprekken, dan kun je elders de rapportage uitwerken. Iedere opdracht uit de beroepsprestatie staat in verband met het resultaat (de bewijsstukken) en de beoordelingslijst. Op deze manier lees je altijd wat de bedoeling is, welk resultaat dat oplevert en waar je op beoordeeld wordt. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie-indicatoren’.
8
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
b. Verantwoordingsverslag Het verantwoordingsverslag is ook een onderdeel van de methodemix. In het verantwoordings- verslag zijn een of meerdere werkprocessen en competenties opgenomen waarvan je aantoont dat je inzicht hebt gekregen in de kwaliteit van je handelen en de achtergrond van je keuzes die je hierbij hebt gemaakt. Een hulpmiddel bij het schrijven van je verantwoordingsverslag is de STARRT-methode (zie hoofdstuk 6.1).
Voorbeeld van een fragment uit de beoordelingslijst Verantwoordingsverslag
Werkproces
Competentie
1.1
F Ethisch en integer handelen V Met druk en tegenslag omgaan
Staat de zorgvrager te woord en kanaliseert de hulpvraag
Werkproces Competentie Component
Beoordelingscriteria
voldoende goed
onvoldoende
ontwikkelingsgericht kwalificerend
1.1 Staat de zorgvrager te woord en kanaliseert de hulpvraag
P Dit betekent dat:
F
Ethisch en integer handelen
je discreet omgaat met gevoelige en vertrouwelijke informatie
integer handelen verschillen tussen mensen respecteren
- -
zodat: je de patiënt met zorgvuldigheid, respect en onbevooroordeeld behandelt.
Ieder verantwoordingsverslag staat in verband met de bijbehorende beoordelingslijst. Op deze manier lees je altijd wat de bedoeling is, waarover je het verslag moet schrijven en waar je op beoordeeld wordt. Assessmentgesprek Nadat je meerdere kwalificerende beroepsprestaties hebt uitgevoerd en het verantwoordingsverslag hebt geschreven, volgt het assessmentgesprek. In het assessmentgesprek zijn een of meerdere werkprocessen en competenties met beoordelingscriteria opgenomen waarover je wordt bevraagd door beoordelaar(s) of assessor(en). Aan de hand van jouw inbreng toon je aan dat je inzicht hebt gekregen in je handelen en de achtergrond van je keuzes die je hierbij hebt gemaakt. De beoordelingslijst van het assessmentgesprek lijkt op die van het verantwoordingsverslag. Zie voorbeeld hierboven. c.
9
KOMPAS
Een hulpmiddel bij het voeren van het assessmentgesprek is de STARRT-methode (zie hoofdstuk 6.1).
Vragen die je jezelf in de voorbereiding op dit gesprek kunt stellen zijn: Hoe kijk ik tegen mijn eigen handelen (willen en zijn) in praktijksituaties aan? Vanuit welke visie, waarden en motieven heb ik gehandeld? Wat zijn mijn sterke en minder sterke kwaliteiten? Wat heeft mij wel en wat niet gestimuleerd om het beste van mijzelf in praktijksituaties te laten zien? Stemt mijn handelen overeen met het beeld dat ik van mezelf heb en mijn rol binnen het beroep? Hoe waardeer ik mijn handelen in praktijksituaties?
1.3 Beoordelen Een beroepsprestatie, verantwoordingsverslag en assessmentgesprek kunnen ontwikkelingsgericht ( O ) of kwalificerend ( K ) worden beoordeeld 2 . Wat dit precies betekent, lees je in hoofdstuk 2 en 3.
2 Je opleiding kan er voor kiezen om deze delen van de methodemix óf ontwikkelingsgericht óf kwalificerend aan te bieden. In het examenplan van je opleiding staat dit vermeld.
10
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Zoals bij de uitleg van de beroepsprestatie, het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek al is aangegeven, is voor ieder onderdeel van de methodemix een beoordelingslijst uitgewerkt. In de beoordelingslijst lees je welk werkproces en welke competenties met componenten en beoordelingscriteria bij elkaar horen. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie- indicatoren’. Daarnaast staan in de beoordelingslijst een overzicht met bewijsstukken, de cesuur en ruimte voor onderbouwing van de beoordeling. Deze opzet en het gebruiken van de beoordelingslijst worden je hieronder verder uitgelegd.
Een competentie wordt beoordeeld binnen een werkproces aan de hand van prestatie-indicatoren.
a. Prestatie-indicatoren Hieronder zie je een voorbeeld uit de beoordelingslijst van een beroepsprestatie. Let in de beoordelingslijst in de kolom van de prestatie-indicatoren op de tekst: ‘Dit betekent dat: …’. Hier lees je welk gedrag je moet aantonen. Daarna volgt ‘zodat: …’. De tekst die hier vermeld staat, gaat uit van het gewenste effect of het gewenste gevolg van je gedrag. Prestatie-indicatoren worden beoordeeld met onvoldoende, voldoende of goed en dit wordt in de kolommen naast de prestatie-indicatoren ingevuld.
Fragment uit een beoordelingslijst van de beroepsprestatie met prestatie-indicatoren
Werkproces Competentie Component
Beoordelingscriteria
voldoende goed
onvoldoende
ontwikkelingsgericht kwalificerend
2.1 Maakt de behandelruimte, materialen en instrumentarium gereed voor de behandeling
P Dit betekent dat:
L
Materialen en middelen inzetten
je voor de behandeling de juiste materialen en middelen kiest je deze in een logische volgorde klaarlegt je ervoor zorgt dat de instrumenten en materialen schoon zijn je zorgt dat de apparatuur goed onderhouden is en apparatuur steeds gebruiksklaar is zodat: de behandelunit veilig, hygiënisch en gereed is voor de geplande behandeling.
geschikte materialen en middelen kiezen goed zorg dragen voor materialen en middelen
-
-
11
KOMPAS
b. Bewijsstukken In de beoordelingslijst van de beroepsprestatie zie je ook bewijsstukken staan. Bewijsstukken zijn tastbare resultaten uit beroepsprestaties. Bij ieder resultaat en specifiek bewijsstuk zie je direct aan welk werkproces en welke competentie dit bewijsstuk gekoppeld is. Een van de resultaten is altijd een ingevulde beoordelingslijst van de totale beroepsprestatie. Dit is in de beroepsprestatie aangegeven met A . De letters B ., C . etc. zijn de specifieke bewijsstukken waarmee je de specifieke opdrachten binnen een beroepsprestatie aantoont. Met het werken aan een specifiek bewijsstuk word je uitgedaagd tot verdieping.
Specifieke bewijsstukken:
Werkprocessen Competenties
B. Uitwerking van je bevindingen van de wet BIG.
2.3
K - L - S
C. Reflectieverslag.
1.2 2.3
R K - S
Hierin verschilt de beoordelingslijst van de beroepsprestatie met die van het verantwoordingsverslag en assessmentgesprek. Dit komt omdat je verantwoordingsverslag of je assessmentgesprek al hét resultaat en bewijsstuk is waarmee je de gevraagde competenties binnen het werkproces aantoont. Samengevat: de beoordelingslijst van een beroepsprestatie heeft betrekking op de totale uitvoering in de praktijk. Dit is altijd aangegeven met de hoofdletter A . Specifieke bewijsstukken ( B ., C . etc.) hebben betrekking op een bepaald onderdeel binnen de beroepsprestatie. Cesuur Het begrip cesuur betekent de grens tussen een voldoende en een onvoldoende. De beoordelaar gebruikt de begrippen onvoldoende - voldoende - goed. c.
In de beoordelingslijsten zie je onderaan in het kopje cesuur staan.
Cesuur In deze beroepsprestatie zijn de competenties binnen de werkprocessen op het vereiste beheersingsniveau aangetoond. ja nee
12
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Dit houdt in dat je, voor prestatie-indicatoren in de betreffende beoordelingslijst, minimaal voldoende hebt gescoord.
De beoordelaars beargumenteren hun beoordeling. Dit gebeurt onder het kopje ‘Onderbouwing van de beoordeling’. Zie daarvoor een fragment uit een beoordelingslijst die hieronder afgebeeld staat.
Onderbouwing van de beoordeling met voorbeelden die in verband staan met de prestatie-indicatoren
Indien de student competenties binnen een werkproces onvoldoende heeft aangetoond, geef dan op het niveau van de prestatie-indicator aan wat de oorzaak daarvan is.
Het kan natuurlijk gebeuren dat het je NIET lukt om de vereiste prestatie-indicatoren uit de methodemix aan te tonen. In dat geval kun je met je beoordelaar(s) of assessor(en) afspreken hoe je dit alsnog aantoont in: een volgende beroepssituatie of simulatiesetting Je neemt de totale opdracht of specifieke opdracht(en) mee naar een volgende beroepssituatie of simulatiesetting. een aanvullende opdracht Stel dat je dat je een gedeelte uit de beroepsprestatie of het verantwoordingsverslag onvoldoende hebt aangetoond. Door een aanvullende opdracht krijg je de kans om het vereiste gedrag alsnog aan te tonen.
De verschillende mogelijkheden hangen af van de mate waarin je iets niet hebt aangetoond en van de examenregels binnen je opleiding.
13
KOMPAS
1.4 Borgen van de resultaten Bij het competentiegericht leren is de zelfsturing van jou als student een belangrijk aspect van je leerproces. Om de ontwikkeling van je leerproces te volgen, zijn er verschillende instrumenten. Eén daarvan is de monitor. Hierin staan per fase alle onderdelen met bewijsstukken, gekoppeld aan de kerntaken, werkprocessen en competenties. Je kunt de monitor gebruiken als een individueel student-volginstrument. Jij en je begeleiders registreren in de monitor in welke mate je leerproces vordert of stagneert. Je kunt de monitor bij je opleiding opvragen. Van de monitor zijn er papieren en digitale versies beschikbaar. In de digitale versie is het mogelijk om cellen aan te klikken met toelichtende informatie. Het borgen van resultaten wil zeggen: vastleggen van je resultaten. Het hulpmiddel om je resultaten te borgen is de competentiescoretabel . Het hele opleidingstraject is in de competentiescoretabel vastgelegd in ijkpunten die gekoppeld zijn aan de ontwikkelingsgerichte en kwalificerende onderdelen in de methodemix. Deze tabel vult zich geleidelijk op basis van de resultaten van je competentieontwikkeling. Positieve resultaten in relatie tot toenemende competentieontwikkeling over de totale opleiding zullen uiteindelijk leiden tot de kwalificatie voor het beroep, het ‘diploma’. Dit betekent dat je in alle fasen de vastgestelde competenties binnen werkprocessen met de kwalificerende scores R , P of T hebt aangetoond. Hierover lees je meer in de hoofdstukken 2 en 3. Je kunt de competentiescoretabel bij je opleiding opvragen. Vraag aan je opleiding de digitale versie van de monitor.
Voorbeeld van een fragment uit de competentiescoretabel TA - 2012
14
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
1.5 Portfolio Een portfolio is een verzamelmap met bewijsstukken. Met deze bewijsstukken toon je aan wat je geleerd hebt en wat je beheerst. Een portfolio kan een handmatige of een digitale map zijn. De vormgeving van je portfolio is afhankelijk van jouw school.
Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je geleerd hebt, heet een ontwikkelingsgericht portfolio .
Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je beheerst, heet een kwalificerend portfolio . Met een kwalificerend portfolio toon je aan dat je de vereiste werkprocessen en competenties in de beroepspraktijk bewust en bekwaam kunt uitvoeren.
15
KOMPAS
2 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling
In de beoordelingslijsten staan prestatie-indicatoren . Prestaties zijn gedragingen. We zeggen wel eens: ‘Het is een hele prestatie om te assisteren bij de stoel bij de meest voorkomende tandheelkundige behandelingen of het uitvoeren van administratieve handelingen. Indicatoren zijn aanwijzingen. Een aanwijzing is richtinggevend: de kant die je het beste op kunt gaan. Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijsten zijn aanwijzingen in de richting van het vereiste gedrag. Door de prestatie-indicatoren weet jij als student van tevoren hoe je in werkprocessen dient te handelen; welke kant je op moet gaan om het gewenste resultaat in de praktijk te bereiken; welk competent gedrag er in beroepssituaties van je geëist wordt. Voor de beoordelaar of assessor is een beoordelingslijst met prestatie- indicatoren onmisbaar om je goed te kunnen beoordelen. Als je bij de beoordeling te horen krijgt dat je in de richting komt van het vereiste gedrag, dan toon je ontwikkeling aan. In dat geval is er een ontwikkelingsgerichte score. Voldoe je helemaal aan het vereiste gedrag, dan is er sprake van een kwalificerende score. Een beroepsprestatie is of ontwikkelingsgericht of kwalificerend. 2.1 Kwalificerende score Een kwalificerende score houdt in dat je bij de beoordeling aan de vereiste beheersingsniveau van de prestatie-indicatoren voldoet. Zoals gezegd zijn deze prestatie- indicatoren afgeleid van het kwalificatiedossier van je opleiding Tandartsassistent.
Een kwalificerende score is in de beoordelingslijsten aangegeven met R , P of T . Deze letters staan voor:
Reproductief ( R ) gedrag – Productief ( P ) gedrag – Transfer ( T ) gedrag
Reproductief gedrag (R) Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heb je vaak instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. Je voert een taak uit nadat hij je is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld regels, procedures en protocollen toepassen. Je verwerft praktische kennis en vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn.
16
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Productief gedrag (P) Bij productief gedrag los je problemen in de beroepspraktijk creatief op. Je bedenkt oplossingen voor nieuwe problemen. Je vraagt advies aan je begeleider of jouw oplossingen ook de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat je minder uitleg en structuur nodig hebt dan bij reproductief gedrag om zelfstandig activiteiten te ondernemen. Je laat zien dat je inzicht hebt in de situatie en kennis en vaardigheden uit jezelf kunt toepassen. Je bent actief. Transfer gedrag (T) Bij transfer gedrag voer je in uiteenlopende beroepssituaties je taken zelfstandig uit. Je bent in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste houding toe te passen. Je ziet verbanden en kunt deze uitleggen. Je bent proactief. Je oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van je beroep. 2.2 Ontwikkelingsgerichte score Een ontwikkelscore wil zeggen dat je bij de beoordeling laat zien dat je in ontwikkeling bent. Je hoeft nog niet aan de vereiste prestatie-indicatoren te voldoen. Je komt al wel in die richting. Ontwikkelscores zijn in de beoordelingslijst aangeduid met r-p-t . Stel, je wilt een kwalificerende beroepsprestatie aantonen. In de beoordelingslijst zie je R , P of T staan. De beoordelaar geeft echter een ontwikkelingsgerichte beoordeling, een r , p of t . Conclusie: je hebt de beroepsprestatie of dat deel binnen een beroepsprestatie NIET op het vereiste beheersingsniveau aangetoond. De beoordelaar onderbouwt de beoordeling. Hij vertelt je dat je ten dele het vereiste competente gedrag aantoont, maar bijvoorbeeld nog (te) veel begeleiding nodig hebt of dat je nog te weinig inzicht hebt in de praktijksituatie. Je zit bijvoorbeeld nog op p terwijl een P vereist is. Je hebt dus meer tijd nodig om je verder te ontwikkelen tot de gestelde kwalificerende score R , P of T .
Bij R r , P p en T t spelen nog drie factoren een belangrijke rol: de complexiteit van de context/de beroepssituatie de mate van zelfsturing de mate van verantwoordelijkheid
Hierover gaat het volgende hoofdstuk.
17
KOMPAS
3 De moeilijkheidsgraad
In de opdracht van de beroepsprestatie vind je het schema ´Moeilijkheidsgraad´.
Waarom staat dat daar? Het maakt namelijk bij het uitvoeren van een beroepsprestatie veel uit hoe moeilijk of makkelijk de praktijksituatie is. Ook of je veel of weinig begeleiding ontvangt. Als je begeleider je precies voordoet hoe je dient te handelen, is het voor jou minder moeilijk. Je hoeft in dit geval zelf geen oplossingen voor problemen te bedenken. Je voert je taak dan uit op het beheersingsniveau van een r . Schema: MOEILIJKHEIDSGRAAD In het onderstaande schema zie je dat er rondjes gearceerd zijn. Namelijk: een open context, begeleid, uitvoering van eigen takenpakket en jouw samenwerking met collega’s. Binnen deze drie factoren voer je de opdracht in de beroepsprestatie uit. Dit schema geeft tevens de vereiste ontwikkeling aan binnen een opleidingsfase. In het begin van je opleiding is de praktijksituatie minder moeilijk en hoef je nog niet zo zelfstandig te handelen als in de latere fasen van je opleiding. Naarmate je vordert met je opleiding neemt dus de complexiteit van de praktijk toe, ben je zelfstandiger en neemt je verantwoordelijkheid voor taken toe. Dit laatste hangt af van het niveau en de inhoud van je opleiding.
De mate van complexiteit van de beroepssituatie
De mate van zelfsturing
De mate van verantwoordelijkheid
gesloten context
geleid
uitvoering van eigen takenpakket
open context
begeleid
jouw samenwerking met collega’s
aansturing op lager niveau
complexe context
zelfstandig
de hele zorg- en begeleidingscyclus
18
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
3.1 Complexiteit Een gesloten context is een redelijk voorspelbare beroepssituatie. Je voert routinematige beroepshandelingen uit. Je volgt regels, procedures en protocollen op. Je begeleider geeft instructies en je kunt altijd op hem/haar terugvallen. Een open context is minder voorspelbaar. Er is sprake van meervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Naast het toepassen van regels, procedures en protocollen voer je niet-routinematige beroepshandelingen uit. Je bedenkt deels zelf oplossingen voor problemen. Je begeleider is op afstand aanwezig. In een complexe context is er sprake van onvoorspelbare en meervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Je bent in staat om zelf oplossingen en strategieën voor problemen te bedenken binnen de grenzen van het beroep. Je benut kennis en vaardigheden die je in andere situaties hebt opgedaan.
3.2 Zelfsturing
Bij het competentiegericht leren is de zelfsturing van jou als student een belangrijk aspect van je ontwikkeling en leerproces. De sturing in de beroepsprestaties is in het begin hoog en neemt af in de latere fasen van je opleiding, respectievelijk latere beroepsprestaties. Dit zie je in het schema
‘Moeilijkheidsgraad’. In het begin is er veel aandacht voor het aansturen van je leerproces (HOE) met gestructureerde opdrachten in een relatief laagcomplexe context (WAT). Geleidelijk neemt de sturing in de begeleiding af en wordt de context complexer.
Jij en de beoordelaar kunnen met behulp van het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ bij iedere opdracht zien of je de beroepsprestatie geleid, begeleid dan wel zelfstandig moet uitvoeren.
Geleid Wanneer je een beroepsprestatie geleid uitvoert, word je individueel aangestuurd door je begeleider. Veelal werk je samen. De begeleider geeft gerichte instructie, waarna je de handeling uitvoert en nabespreekt.
19
KOMPAS
Begeleid Met begeleid wordt een coachende manier van begeleiden bedoeld. De begeleider stuurt je op afstand aan. Praktisch gezien zal er een voorbespreking zijn, waarna je de beroepsprestatie nagenoeg zelfstandig uitvoert. Je vraagt raad en advies en je kunt zo nodig tijdens en na de uitvoering terugvallen op de begeleider. Zelfstandig Bij zelfstandig handelen wordt van je verwacht dat je de beroepsprestatie zonder begeleiding uitvoert. Naderhand rapporteer je over je handelen. Je legt uit jezelf verantwoording af. 3.3 Verantwoordelijkheid Verantwoordelijkheid voor het eigen takenpakket is van toepassing op iedere student in een zorg- of welzijnsopleiding, ongeacht het opleidingsniveau. In het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ is dit rondje daarom altijd gearceerd. Ook het rondje jouw samenwerking met collega’s zal tamelijk snel in de opleiding gearceerd zijn. Je voert de beroepshandelingen met zorg en toewijding uit en legt daarover verantwoording af aan je collega’s. Het afleggen van die verantwoording gebeurt geleid, begeleid of zelfstandig (zie boven). Aansturing en verantwoordelijkheid voor de hele zorg- en begeleidingscyclus is gearceerd bij een opleiding op niveau 4 en in een latere fase van deze opleiding. Om verantwoordelijkheid voor de hele cyclus te kunnen dragen, zal de praktijk daarop geselecteerd worden. Bijvoorbeeld het begeleiden van een stagiaire of het inwerken van een nieuwe medewerker doet zich niet in iedere praktijk voor.
De opdrachten in de beroepsprestaties zijn in het begin aanvang relatief klein van opzet. Naarmate je vordert met je opleiding zijn de beroepsprestaties omvangrijker en complexer.
20
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
4 Taal- en rekenvaardigheden
Je hebt gekozen voor een talig beroep. Tijdens je opleiding luister je veel naar instructies, lees je vakliteratuur, schrijf je rapportages, voer je gesprekken en geef je presentaties. Je hebt binnen je opleiding dus veel mogelijkheden om aan taal te werken en op het vereiste taalniveau te komen. Jouw beroepsontwikkeling gaat samen met je taalontwikkeling. Ook kun je in je beroep niet zonder rekenvaardigheden. Een tandartsassistent kan zich geen fouten in het klaarzetten van materialen en middelen permitteren. Het belang van taal- en rekenvaardigheden voor je vakbekwaamheid is dus groot. 4.1 De taal- en rekeneisen De laatste jaren is er maatschappelijk veel kritiek gekomen op de taal- en rekenvaardigheid van jongeren. Om die reden heeft de overheid een wet aangenomen die MBO scholen verplicht om studenten een actief lesprogramma aan te bieden en hen op taal- en rekengebied te examineren. Deze wet heet de doorlopende leerlijn Taal en Rekenen, ook wel referentieniveaus genoemd. In deze wet staan de vereiste niveaus voor Nederlands en rekenen vanaf de basisschool, (V)MBO, HBO tot universiteit. Voor het MBO gelden voor taal de niveaus 2F en 3F. De niveaus voor rekenen variëren per rekenvaardigheid en per opleiding van 1F tot 3F. In het kwalificatiedossier van je opleiding tot Tandartsassistent zijn eveneens de eisen voor taal en rekenen vastgelegd.
MBO-1
MBO-2
MBO-3
MBO-4
Nederlands
2F
2F
2F
3F
Getallen: 2F Verhoudingen: 2F Meten en meetkunde: 2F Verbanden: 2F
Rekenen
Voor de niveau 4 opleidingen is Engels als moderne vreemde taal verplicht. De eisen zijn gemiddeld lager dan Nederlands en vastgelegd in het kwalificatiedossier van je opleiding.
21
KOMPAS
Voorbeeld tabel niveau 4
Examen- onderdelen gebaseerd op F niveau
Examenvorm Resultaat
Eindcijfer
Nederlandse taal
Centraal examen (CE): lezen en luisteren Instellingsexamen (IE): gesprekken, spreken en schrijven Centraal examen (CE): verhoudingen, meten, meetkunde en verbanden
Cijfer CE (getal 1,0 t/m 10,0)
Eindcijfer 3 F-niveau Nederlands (gemiddelde van CE en IE afgerond op een heel getal)
Cijfer IE (getal 1,0 t/m 10,0)
Rekenen
Cijfer IE (getal 1,0 t/m 10,0)
Eindcijfer 3 F-niveau Nederlands (gemiddelde van CE en IE afgerond op een heel getal)
4.2 Het werken met taalprestaties 3 Je opleiding heeft een eigen lesprogramma en toetsing voor taal en rekenen. Studenten die werken met de taalprestaties van het Consortium, kunnen deze ontwikkelingsgericht en kwalificerend inzetten. Hoewel lezen en luisteren centraal worden geëxamineerd, blijft er altijd nog het vakspecifieke gedeelte over. Vandaar dat er ook voor lezen en luisteren taalprestaties beschikbaar zijn. Alle taalprestaties zijn gebaseerd op de F-niveaus. Het uitgangspunt in de taalprestaties is de integrale aanpak. Je scoort als student immers het beste wanneer Nederlands onderdeel is van alle leeractiviteiten en beroepsproducten. Op de opleiding en in de BPV lever je in feite dagelijks taalprestaties door te luisteren, te lezen, gesprekken te voeren, te schrijven en te spreken. Daarom kun je de taalprestaties goed combineren met de talige opdrachten in de beroepsprestaties en LB-prestaties. De opleiding bepaalt hoeveel en welke taalprestaties per taalvaardigheid je inlevert om het vereiste taalniveau van de opleiding aan te tonen. Je overlegt met je begeleider over de keuze voor opdrachten en welke taalprestaties je ontwikkelingsgericht uitvoert en welke kwalificerend.
3 Dit geldt ook voor MVT.
22
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
4.3 De opzet van taalprestaties De taalprestaties zijn zo opgezet dat je deze op ieder gewenst moment binnen je opleiding kunt inzetten. Iedere taalprestatie beslaat 1 A4 met op de voorkant de typering, de opdracht en het resultaat. Je herkent de structuur omdat deze hetzelfde is als de beroepsprestaties en LB-prestaties. Op de achterzijde staat de beoordelingslijst. Dit is een fragment van de lijsten Niveaubepaling Nederlands waarop alle F-niveaus naast elkaar staan afgebeeld. Deze algemene lijst is op je opleiding verkrijgbaar en geeft na invulling een goed beeld van je totale taalontwikkeling. 4.4 De beoordeling van taalprestaties De beoordelaar geeft op de beoordelingslijst van de taalprestatie aan: of je de opdracht kwalificerend of ontwikkelingsgericht hebt uitgevoerd of je aan het voorwaardelijk criterium ‘uitwerking van de opdracht is afgestemd op doel’ hebt voldaan Bijvoorbeeld Wanneer je de taalprestatie ‘Reflectieverslag’ inhoudelijk voldoet aan de eisen van de opleiding m.b.t. het maken van een reflectieverslag, krijg je een GO en gaat de beoordelaar naar de volgende beoordelingsstap. Wanneer tijdens een klachtengesprek blijkt dat je niet ingaat op de klachten, krijg je een NO GO en stopt hier de beoordeling. Na een GO gaat de beoordelaar na: – of je de diverse beoordelingscriteria hebt aangetoond – of bepaalde criteria op een hoger niveau zijn behaald. Dit gebeurt met behulp van de algemene lijsten niveaubepaling van het Consortium (SCB). Dit alles resulteert in een eindcijfer.
23
KOMPAS
5 Loopbaan- en Burgerschapsontwikkeling (LB)
Binnen loopbaanontwikkeling ben je bezig inzicht te krijgen in je kwaliteiten, motieven en mogelijkheden. Dit ondersteunt je bij het maken van de juiste keuzes in je opleiding en je beroep. Burgerschap draagt bij aan je maatschappelijke betrokkenheid. Je kunt stellen dat loopbaan en burgerschap belangrijk zijn voor jou als persoon, maar ook voor het leerklimaat binnen de school en de BPV. Als je gemotiveerd bent, neem je ook meer verantwoordelijkheid voor je omgeving.
5.1 De eisen voor loopbaan en burgerschap Voor studenten die dit jaar met de opleiding gestart zijn, gelden de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het MBO. Deze kwalificatie-eisen zijn opgedeeld in vier dimensies en loopbaanoriëntatie- en ontwikkeling. De dimensies zijn: politiek-juridische dimensie economische dimensie sociaal-maatschappelijke dimensie vitaal burgerschap 5.2 Het werken met LB-prestaties Loopbaan en burgerschap staan niet op zichzelf. Wanneer je werkt met de LB-prestaties van het Consortium, dan kun je de opdrachten in de LB-prestaties integreren in andere leeractiviteiten en prestaties, op elk gewenst moment binnen je opleiding. Dit kan zijn tijdens het werken aan een beroepsprestatie, aan een leeractiviteit voor loopbaan of burgerschap of aan een taalprestatie. Daarnaast kunnen ze ook ingezet worden in je privésituatie.
24
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Voorbeelden Je doet vanuit een beroepsprestatie onderzoek naar de wetgeving binnen het beroep. Je kunt op dat moment ook de LB-prestatie 2.2, opdracht C . inzetten: ‘Onderzoek welke wetgeving van belang is voor het beroep dat je gekozen hebt en de consequentie hiervan voor de keuzes die je maakt in je werk.’ Je doet aan sport. Je kunt in het kader van vitaal burgerschap de LB-prestatie 5.2, opdracht D . inzetten: ‘Beoefen gedurende een langere periode een sport onder supervisie van een deskundige (instructeur, sportleraar, trainer).’ De taalprestatie ‘Het schrijven van een verslag’ kun je ook gebruiken binnen de LB-prestatie 4.1, opdracht A . Deze opdracht gaat over het schrijven van een recensie. 5.3 De opzet van LB-prestaties Er zijn voor jouw opleiding 12 LB-prestaties. Deze zijn opgezet volgens hetzelfde stramien als de beroepsprestaties en taalprestaties. Iedere LB-prestatie bevat een typering, de opdracht, het resultaat en de beoordelingslijst. Het voordeel hiervan is de herkenbaarheid. Je kent de structuur en je kunt steeds dezelfde werkwijze toepassen. Iedere opdracht bestaat uit deelopdrachten waar je uit kiest. Afhankelijk van de LB-prestatie zijn enkele opdrachten verplicht gesteld. Deze verplichting hangt samen met een essentieel deel van je opleiding, bijvoorbeeld het maken van een POP/PAP. Per LB-prestatie worden steeds twee bewijsstukken gevraagd. Deze twee bewijsstukken tezamen dienen alle competenties in de beoordelingslijst te dekken. Je overlegt met je begeleider welke LB- prestaties je gebruikt op welk moment binnen je opleiding.
In iedere LB-prestatie is er ruimte voor een vervangende opdracht. Jij en/of je opleiding kunnen voor een andere passende opdracht kiezen. Voorwaarde is wel dat de opdracht de competenties uit de beoordelingslijst dekt.
De 360 graden feedbacktest, die deel uitmaakt van het studiepakket LB-prestaties, bestrijkt nagenoeg alle facetten van het leren, van loopbaanontwikkeling en burgerschap. Door regelmatig met deze feedbacktest te werken, krijg je een goed beeld van het verloop van je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling.
25
KOMPAS
5.4 De beoordeling van LB-prestaties In de beoordelingslijst geef je aan welk bewijsstukken welke beoordelingscriteria dekken. Op die manier leer je bewust te denken vanuit competenties binnen de gestelde opdracht. De beoordelingslijst lijkt in opzet veel op die van de beroepsprestaties. Er zijn competenties en prestatie-indicatoren die verwijzen naar de dimensies binnen loopbaan en burgerschap. De beoordeling is altijd ontwikkelingsgericht. Dit komt omdat de overheid de kwalificatie- eisen voor loopbaan en burgerschap wel belangrijk vindt, maar niet normerend. Iedere opleiding heeft de verplichting om aan te tonen dat studenten actief bezig zijn met hun loopbaanontwikkeling en met hun verantwoordelijkheid als burger. De LB-prestaties lenen zich hier goed voor. Ze sluiten aan op je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling.
26
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
6 Leren-leervaardigheden
Het MBO levert je een drievoudige kwalificering op, namelijk: een kwalificatie voor het beroep, voor taal en rekenen en voor loopbaan en burgerschap.
Je leert voortdurend. Altijd en overal. Het leren houdt niet op bij een zekere leeftijd. De BPV is bij uitstek de plek om het beroep te leren. Maar je leert ook in allerlei andere situaties: thuis, in je sport of hobby en het uitgaan. In een competentiegerichte opleiding staat het leren in de beroepspraktijk centraal. De manier waarop je leert (je leerstijl) is afhankelijk van je leeftijd, je leergeschiedenis, ervaringen en opleiding. Het kan zijn dat je leerstijl zich door de tijd heen wijzigt van bijvoorbeeld een doener naar een denker. Door het uitproberen van een andere leerstijl dan je gewend bent, haal je meer uit je opleiding.
Samenwerken en overleggen is een belangrijke competentie binnen je opleiding.
Door samen te werken leer je meer. Bovendien heb je voor een beroep gekozen waarin veel wordt samengewerkt. De aard van je werk is vaak zodanig dat er andere disciplines bij betrokken zijn. Bijvoorbeeld een tandarts of mondhygiëniste.
Vaak werk je in een team. In dat team vindt controle en onderlinge afstemming plaats. In een team kun je elkaar stimuleren om individuele kwaliteiten en competenties goed te benutten. Samenwerken is een sociaal aspect van het leren. Door open te staan voor de verschillende invalshoeken en achtergronden van je medestudenten en collega’s, word je wijzer. Dat is verrijkend voor je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling. In de opleiding begin je qua samenwerking niet blanco. Je hebt al veel ervaringen opgedaan met het samenwerken op je vorige school, in het gezin en met je vrienden. Misschien niet bewust, maar je hebt hier toch van geleerd. Je bouwt in deze opleiding verder aan jouw manier van samenwerken met je medestudenten en collega’s. Als je samenwerkt aan een opdracht binnen een beroepsprestatie, bewaak dan daarin jouw persoonlijke aandeel want je wordt daarop beoordeeld. Het is niet het groepsresultaat dat telt, maar het individuele resultaat.
27
KOMPAS
Afhankelijk van de school en de opleiding die je volgt, werk je vaak of minder vaak in een werkgroep (of peergroep). In je werkgroep bespreek je met elkaar hoe jullie graag met elkaar willen samenwerken. Samenwerken staat niet op zichzelf. Je werkt samen naar een resultaat toe. In de leerprestatie ‘Samenwerkend leren’ wordt expliciet van de werkgroep gevraagd om regels voor de samenwerking te formuleren en van daaruit een samenwerkingscontract op te stellen. Ook het bijhouden van een logboek is gangbaar. Een logboek is handig voor de samenwerking. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen: een samenwerkingscontract, een overzicht van leerdoelen van de leden van de werkgroep en afspraken voor werkoverleg. Dit schept duidelijkheid. Met het gebruik ervan weet iedereen waar men aan toe is. Je kunt ook een persoonlijk logboek bijhouden. Wanneer je op gezette tijden opschrijft hoe je gehandeld hebt in bepaalde situaties, kun je bij de reflectie op je eigen handelen hier gemakkelijk op teruggrijpen. 6.1 Reflecteren, evalueren en verantwoorden volgens de STARRT-methode Het gebeurt vast wel eens dat je impulsief reageert op een situatie. Dat wil niet zeggen dat je niet eerst nadenkt voordat je iets doet, maar dat je handelt op basis van emoties. Of dat je reageert vanuit een vooringenomen standpunt of overtuiging zonder dat je dit zelf in de gaten hebt. Bijvoorbeeld een collega met wie je samenwerkt loopt vast en voordat je het goed en wel beseft, heb je zijn taken overgenomen. Door terug te kijken op de situatie krijg je meer kennis over jezelf en over de manier waarop je gehandeld hebt.
Reflectie is terugkijken op eigen ervaringen om daarvan te leren.
28
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Reflecteren hoort bij competentiegericht leren. Je kijkt terug op je competentieontwikkeling. Op hoe je bijvoorbeeld werkt, welke keuzes je daarbinnen maakt, welke vaardigheden je inzet en hoe dat voelt. Door te reflecteren onderzoek je jouw manier van handelen, en ook hoe je reageert op een bepaalde situatie en welke gevoelens dit teweeg brengt. Reflectie kun je onderverdelen in: 1. Reflectie op je persoonlijk functioneren. Bij deze vorm van reflecteren kijk je vooral terug op wie jij bent, wat je motivatie en je doelen zijn. Dit kan je helpen bij je persoonlijkheidsontwikkeling. 2. Reflectie op beroepsmatig handelen. Je kijkt terug op je methodisch handelen. Je onderzoekt wat het effect is van jouw handelen in de praktijk en de methoden die jij inzet. 3. Reflectie op je handelen als burger in de maatschappij. Hier gaat het om de invloed van de maatschappij op jouw handelen en omgekeerd. Deze drie vormen van reflectie zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden; de ene vorm hangt nauw samen met de andere. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om jou. Je kunt op verschillende manieren reflecteren. Even tussendoor op je werk, op school of op weg naar huis. Je kunt er ook bewust mee bezig zijn in een reflectiegesprek met je begeleider, een studiegenoot of collega. Het kan je bijvoorbeeld helpen bij het maken van je Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). Schriftelijk reflecteren helpt je om met enige afstand op je handelen terug te kijken. Door een logboek bij te houden en een reflectieverslag te schrijven, vertraag je als het ware je denkproces, en neem je de tijd om rustig terug te kijken en na te denken over je handelen. Een paar tips: reflecteer op een methodische manier, bijvoorbeeld de STARRT-methode reflecteer niet alleen op probleemsituaties, maar ook op succeservaringen gebruik feedback van anderen om vanuit dat gezichtspunt te reflecteren
29
KOMPAS
Evalueren en verantwoorden van je handelen Reflecteren gaat vooraf aan het evalueren en verantwoorden van je handelen Door te evalueren verantwoord je jouw handelen. Verantwoorden van je handelen is een belangrijk aspect van de methodemix. Het gaat er dan om of je het werk goed of juist niet goed hebt gedaan. Je beoordeelt de resultaten van je acties.
Vragen die dan aan de orde zijn: Heb ik juist gehandeld? Wat ging goed, wat niet? Vanuit welke visie, waarden en motieven heb ik gehandeld? Stemt mijn handelen overeen met het beeld dat ik van mijzelf heb? Welke waardering geef ik mijn handelen?
Verantwoordingsverslag Het evalueren en verantwoorden van je handelen kun je evenals reflecteren tussendoor doen. Maar ook gericht door middel van het schrijven van een verantwoordingsverslag. Het verantwoordingsverslag is een onderdeel van de methodemix. Door het verantwoordingsverslag te maken, neem je de tijd om op een afstand terug te kijken op je handelen in de beroepsprestaties en er een oordeel over te geven. Zoals gezegd heeft verantwoording reflectie in zich, maar het gaat verder. Het gaat dan om de kernvraag: heb ik goed of juist niet goed gehandeld? Je onderzoekt en interpreteert je ervaringen en handelen in de beroepspraktijk. Je betrekt hierin de achtergrond van de keuzes die je hebt gemaakt. Je beoordeelt de kwaliteit van je handelen in (beroeps)- situaties. Door dit op te schrijven leg je gericht verantwoording af aan jezelf en aan anderen. In de methodemix zijn er beoordelingslijsten voor het verantwoordingsverslag. Hierin staan werkprocessen en competenties genoemd. Die zijn richtinggevend voor de verantwoording.
De STARRT-methode De STARRT-methode is een hulpmiddel om te reflecteren. Je kunt het ook goed gebruiken bij het maken van je verantwoordingsverslag.
30
TANDARTSASSISTENT FASE 1, 2 EN 3
Made with FlippingBook