006BTML0015
006BTML0015
Basisdocument
Opleiding Metaalbewerken > Basislasser [Crebo 94302]
BEROEPSTAAK Basisdocument Beroepstaakgestuurd Leren
Opleiding Metaalbewerken > Basislasser [Crebo 94302]
Artikelnummer: 006BTML0015
Colofon
Directeur en managementteam M. Wouters en L. Fine, B. Huijberts en M. Pelgrum
De volgende docenten hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit Basisdocument A. Brok en T. Zuijderduin
Ontwikkelteamleider J. Berghs
Redactie J. Berghs, M. Brok en T. Zuijderduin
Omslag/ Lay-out Studio Blanche
Foto’s/ figuren W. van Dijk en E. Baron
Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties geregeld zijn. Degene die meent alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever. © 2011 Stichting Consortium Beroepsonderwijs. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens- bestand of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming.
Inhoud
1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5
2 Beroepstaakgestuurd leren (BGL). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 2 1 Beroepstaken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 2 2 Zeven stappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 2 2 1 Stap 1: Oriënteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 2 2 2 Stap 2: Plannen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8 2 2 3 Stap 3: Voorbereiden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8 2 2 4 Stap 4: Uitvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9 2 2 5 Stap 5: Controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9 2 2 6 Stap 6: Beoordelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9 2 2 7 Stap 7: Terugkijken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10 3 De organisatie van BGL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 3 1 POP en de activiteitenplanner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 3 2 De activiteitenmap en het portfolio. . . . . . . . . . . . . . . .14 3 3 De basisgroep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 3 4 Begeleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 3 4 1 De trajectbegeleider (t). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 3 4 2 De praktijkopleider/leermeester (po) . . . . . . . .15 3 4 3 De praktijkbegeleider (pb). . . . . . . . . . . . . . . . . .16 3 4 4 De vakdocenten (vd). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 3 5 Waar leer je?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 3 5 1 Het leren in de school. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17 3 5 2 Het leren in het leerbedrijf. . . . . . . . . . . . . . . . . .17 18 4 1 Wat doet een Lasser? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 4 2 Waar werkt een Lasser? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 4 3 Wat moet een Lasser kennen en kunnen? . . . . . . . . . .19 4 4 Kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19 4 4 1 Wat zijn kerntaken?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19 4 4 2 Wat zijn werkprocessen en competenties?. . . .19 4 Mijn beroep: Basislasser. . . . . . . . . . .
3
5 Beoordelen en terugkijken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 5 1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 5 2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden. . . . . . . .22 5 3 Waarvoor krijg je een beoordeling?. . . . . . . . . . . . . . . .22 5 4 Wanneer krijg je een beoordeling? . . . . . . . . . . . . . . . .24 5 5 Wie geven een beoordeling?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24 5 6 Waarmee kun je beoordeeld worden?. . . . . . . . . . . . . .25 5 7 Werken met de STARTT-methode . . . . . . . . . . . . . . . . .26 5 8 De beoordelingsmonitor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26 5 9 Beoordelen met de beoordelingsmonitor. . . . . . . . . . .27 5 10 Competentiescoretabel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28 5 11 Beschrijving van de complexiteit. . . . . . . . . . . . . . . . . .28 5 12 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten? . . . . . . . . . .29 5 13 Afronding van de opleiding en diplomering. . . . . . 30 6 Nederlands, Rekenen en Moderne Vreemde Talen (MVT). . .31 6 1 Taalniveaus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31 6 2 Rekenniveaus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .32 6 3 Niveaus MVT (Moderne Vreemde Talen). . . . . . . . . . . .32 6 4 De drieslagmethode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33 6 5 Werken met het communicatieschema. . . . . . . . . . . .33 6 6 Werken met de taalkaarten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34 6 7 Leerlijn Nederlands in de beroepstaken. . . . . . . . . . . .36 7 Loopbaan en Burgerschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39 7 1 Loopbaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39 7 2 Burgerschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39 7 3 Werkprocessen van LB in BGL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41 7 4 Werken met de LLB-kaarten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
Bijlage 1 Alfabetische Woordenlijst Basisdocument
Beroepstaken. . . . . . . . . . . . . 42
Bijlage 2 Proces Competentie-matrix Basislasser,
Crebo 94302 (2011 - 2012). . . . . . . 44
4
1 InleIdIng
Beste student,
De bedoeling van dit Basisdocument is dat je zelf zoveel mogelijk informatie kunt vinden over:
• Hoe BGL (Beroepstaakgestuurd Leren) werkt. • De opbouw van een beroepstaak in 7 stappen. • Wat er van jou verwacht wordt: praktisch en theoretisch. • Hoe je beoordeeld gaat worden. • Wat de betekenis is van de begrippen die je bij BGL tegenkomt.
Je hebt voor een technische beroepsopleiding gekozen. Je wilt wel leren, maar voornamelijk als het met je werk te maken heeft. B eroepstaak G estuurd L eren ( BGL ) sluit aan bij deze wens. Want bij BGL staan beroepstaken centraal. Beroepstaken zijn leer- en werktaken die gericht zijn op de dagelijkse praktijk van jouw werk. Je gaat beroepstaken uitvoeren aan de hand van zeven vaste stappen. Deze stappen geven structuur aan en wijzen je de weg. Het is een aantrekkelijke manier van leren, omdat er een directe verbinding is tussen de theorie en de praktijk in de vakopleiding. Bij BGL krijg je niet alleen te maken met praktische vakkennis, zoals tekening lezen of het gebruik van gereedschappen. Het gaat ook om algemene vaardigheden, zoals plannen en problemen oplossen. De mix van vakkennis, vaardigheden en werkhouding zijn je competenties. Werkgevers vinden deze competenties belangrijk, vooral jouw werkhouding en je sociale vaardigheden (hoe je met anderen omgaat). Je krijgt deze competenties door onder andere veel in groepen te werken. Je leert veel van elkaar door samen over de beroepstaken na te denken en oplossingen te vinden. Deze manier van leren kan een goede steun zijn bij je verdere ontwikkeling. In je vak en in de maatschappij. Die steun zal je goed kunnen gebruiken in de toekomst, want werken in deze wereld verandert snel. Jij zult die ontwikkelingen moeten kunnen bijhouden. Kortom BGL… • Is een praktische manier van leren. • Geeft structuur aan je opleiding. • Sluit aan bij de vraag van het bedrijfsleven naar competenties van werknemers. • Bereidt je voor op een baan als vakman, waarin je bij moet blijven. • Laat je overzichtelijk in de praktijk leren. • Verbindt theoretische en praktische kennis op een heldere manier. In dit Basisdocument vind je alle informatie die je nodig hebt om zelf en met je basisgroep aan beroepstaken te werken. Gebruik dit document vooral wanneer je meer achtergrondinformatie nodig hebt.
5
Veel succes met je opleiding!
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
2 Beroepstaakgestuurdleren (Bgl)
2.1 Beroepstaken
Bij BGL draait alles om de beroepstaak.
Een beroepstaak is: Een afgerond samenhangend geheel van werkzaamheden dat zich voordoet in de praktijk.
Voorbeelden zijn: • het installeren van een cv-ketel bij een klant
• het assembleren van een PC • een kleine beurt van een auto • laswerkzaamheden verrichten
Met een beroepstaak ben je meestal een aantal weken bezig. In je opleiding voer je 10 tot 15 beroepstaken uit. Je kunt op school en in het leerbedrijf aan de beroepstaken werken. Bij een BOL 1 - of BBL 2 -opleiding is de verhouding tussen leren op school en in het bedrijf verschillend. Bij de eerste taken krijg je nog veel begeleiding. De laatste beroepstaken voer je zelfstandig uit.
2.2 Zeven stappen
Bij het BGL doorloop je zeven stappen. Het is een systematische manier om een beroepstaak uit te voeren.
Stap 1 Oriënteren Stap 2 Plannen Stap 3 Voorbereiden Stap 4 Uitvoeren Stap 5 Controleren Stap 6 Beoordelen Stap 7 Terugkijken
6
1 BOL-opleiding: de studenten hebben een stageovereenkomst 2 BBL-opleiding: de studenten hebben een arbeidsovereenkomst
Activiteitenplanner
De zeven stappen van BGL
Elke stap bespreek je met je trajectbegeleider. Pas wanneer je trajectbegeleider deze stap als goed beoordeelt, mag je doorgaan met de volgende stap.
2.2.1 Stap 1: Oriënteren
Je gaat in deze stap de beroepstaak in grote lijnen verkennen. Daarbij komen veel vragen op je af: • Welke opdracht ga ik in de beroepstaak uitvoeren? • Sluit de opdracht aan bij mijn voorgaande opleiding? • Welke afspraken voor deze taak ga ik maken met mijn praktijkopleider? • Welke afspraken ga ik met mijn begeleiders op school maken?
• Hoeveel kennis en vaardigheid heb ik al? • Welke vaardigheden moet ik nog oefenen?
• Welke vaktheorie heb ik voor deze beroepstaak nodig? • Ga ik met speciale gereedschappen of technieken werken? • Met welke veiligheidsmaatregelen moet ik rekening gaan houden?
Bij het oriënteren moet je zoveel mogelijk informatie verzamelen om straks de beroepstaak goed uit te kunnen voeren. Met de STAR-methode of een mindmap kun je de opdracht van de beroepstaak verkennen, zonder belangrijke onderdelen te vergeten. Vraag aan je begeleiders hoe je deze methodes moet toepassen.
7
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
2.2.2 Stap 2: Plannen
In deze stap van de beroepstaak ga je de activiteitenplanner invullen. Dat doe je samen met je trajectbegeleider. Een activiteitenplanner is een lijst waar je een planning maakt voor de praktijk- en theorieopdrachten van de beroepstaak. In de activiteitenplanner noteer je: • Wat je voor de beroepstaak in de praktijk gaat uitvoeren. • Hoeveel tijd je voor de praktische opdrachten nodig hebt. • Wat je voor de beroepstaak op school in de theorie gaat leren. • Hoeveel tijd je voor de theoretische opdrachten nodig hebt. Je geeft met de begin- en einddatum aan hoeveel tijd je aan deze onderdelen gaat besteden. Je noteert ook hoe je gaat aansluiten op je vooropleiding of voorgaande beroepstaak. • Welke praktische vaardigheden en theoretische kennis heb je al van je vooropleiding? • Welke praktische vaardigheden en theoretische kennis heb je van de voorgaande beroepstaak/-taken? • Hoe ga je op deze kennis aansluiten? Overleg daarover met je begeleiders.
In de activiteitenplanner staan ook: • De sociale vaardigheden. • Eisen voor je (werk)houding.
2.2.3 Stap 3: Voorbereiden
In deze stap moet je ervoor zorgen dat je straks zonder problemen het werkstuk van de beroepstaak kunt uitvoeren. Je controleert of je goed voorbereid bent. • Heb ik genoeg praktische vaardigheid om de taak uit te voeren? • Zijn mijn oefenwerkstukken voldoende? • Heb ik genoeg theoretische kennis? • Weet ik aan welke eisen het werkstuk moet voldoen? Overleg over deze punten met je begeleiders in de praktijk en op school.
Belangrijke punten bij de voorbereiding: • Aan welke eisen moet mijn werk straks voldoen? Maak daarvoor een beoordelingslijst. • Welke werkvolgorde ga ik toepassen? Maak daarvoor een werkvoorbereiding. • Welke materialen en gereedschappen heb ik straks nodig?. Stel een overzichtelijke lijst op. • Hoeveel tijd heb ik nodig? Maak daarvoor een berekening. • Op welke punten ga ik mijn werk controleren? Stel van tevoren een controlelijst op.
8
2.2.4 Stap 4: Uitvoeren
Je kunt de beroepstaak op school of in een bedrijf uitvoeren. Op school gebeurt dit vaak samen met enkele andere studenten. In de beroepspraktijk werk je alleen of met een ervaren collega. Je werkt nu echt aan de beroepstaak. Je weet uit de vorige 3 stappen precies wat je moet doen. Als het nodig is, zoek je meer informatie op en overleg je over de beste aanpak. Soms moet je een deel van het werk overdoen om het juiste resultaat te krijgen. Het eindresultaat moet echt goed zijn.
2.2.5 Stap 5: Controleren
Controleren is een belangrijk onderdeel van je werk. • Is het werkgoed uitgevoerd? • Voldoet het aan de eisen? • Is de maatvoering goed? • Werkt het zoals het zou moeten werken? • Zitten er fouten in? • Is de klant tevreden? Je controleert je eigen werk en verbetert het waar het nodig is. Laat je werk ook door medestudenten controleren.
2.2.6 Stap 6: Beoordelen
In deze stap volgt de beoordeling van de complete beroepstaak. Daarbij beoordeelt de trajectbegeleider het werk: • Van de groep. • Van iedere student apart.
Beoordelaars kunnen zijn: • De begeleiders van de school: de trajectbegeleider en je andere docenten. • De praktijkopleider van het leerbedrijf. • Andere studenten.
De praktijkopleider beoordeelt het werk dat in de praktijk is uitgevoerd.
Hij kijkt naar: • Het product (het eindresultaat). • Het proces (hoe is er gewerkt). Je krijgt een beoordeling voor: • Jouw vakmatig handelen. • Jouw sociale vaardigheden. • Je werkhouding.
Tijdens je opleiding ontwikkel je je eigen competenties. Daarin moet wel vooruitgang te zien zijn. De competenties moeten uiteindelijk voldoen aan de eisen van het eindniveau van de opleiding. In het kwalificatiedossier kun je zien aan welke eisen je moet voldoen.
9
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
2.2.7 Stap 7: Terugkijken
Bij het terugkijken, komen de onderdelen van de activiteitenplanner weer terug.
Je kijkt met de trajectbegeleider naar het volgende: • Heb je geleerd wat je in de activiteitenplanner hebt beschreven? • Wat ging goed en minder goed? • Wat kun je verbeteren? • Hoe ga je dat verbeteren in de volgende beroepstaak?
10
3 deorganIsatIevanBgl
3.1 POP en de activiteitenplanner
POP Bij de aanmelding voor je opleiding krijg je een intakegesprek. Daarbij stel je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) op. Met het POP maak je een planning voor je gehele opleiding. Je onderzoekt en beschrijft hoe het gaat met: • Je opleiding en met je werk.
• Je toekomstplannen voor je verdere loopbaan. • Je plannen om nieuwe dingen te doen en te leren.
De activiteitenplanner De activiteitenplanner is een plan van aanpak voor elke beroepstaak waar je aan gaat werken. Je gebruikt je activiteitenplanner om je leerweg te plannen. In de activiteitenplanner schrijf je ook op welke (algemene) competenties je bij deze beroepstaak gaat ontwikkelen.
11
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
Activiteitenplanner Beroepstaak: Complexiteit: Naam student: Praktijkopleider: Begeleider school: Onderwerpen
Ik ga leren/ontwikkelen/vervaardigen
Begin Eind
TIPS uit de vorige beroepstaak Je neemt opmerkingen uit het Terugkijkverslag vorige BT over. Competenties die extra aandacht krijgen in deze beroepstaak Je geeft aan welke competenties in deze BT extra aandacht moeten krijgen. Praktijk Welke materialen ga je gebruiken? Technische vaardigheden oefenen Machines/gereedschappen instellen/gebruiken Veilig en milieuverantwoord werken Controleren Oefenwerkstukken vervaardigen
Eindwerkstuk Vaktheorie
Tekening lezen
Nederlands Verslagen maken Gesprekken voeren
Luisteren naar instructies Presenteren van resultaten Rekenen/Wiskunde Berekening materialen Nacalculatie Werkvoorbereiding Wiskunde in de vaktheorie Polytechniek Verantwoording
Datum: Handtekening
Begeleider school Praktijkopleider Student
12
Onderstaand schema geeft aan hoe het BGL is georganiseerd.
Activiteitenplanner
Activiteitenplanner
13
De relatie tussen POP, activiteitenplanner en beroepstaken
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
Na het succesvol doorlopen van alle beroepstaken sluit je de opleiding af met een kwalificerende beroepstaak. In deze taak laat je zien dat je genoeg kennis, vaardigheden en competenties hebt opgedaan.
3.2 De activiteitenmap en het portfolio
De activiteitenmap Leg voordat je met de beroepstaak begint een activiteitenmap aan. Elke stap van de beroepstaak krijgt één of meerdere tabbladen. De uitwerkingen van de activiteiten van de beroepstaak berg je daarin op. In de beroepstaak staat per stap duidelijk aangegeven onder welk tabblad je de uitwerkingen moet opbergen. Zorg ervoor dat je map indeelt met tabbladen volgens het onderstaande schema.
Stap TAB Titel tabblad 1 Oriënteren 1 Belangrijke gegevens. Je eigen gegevens.
Gegevens van: Praktijkopleider, SLB’er, docenten, BPV-begeleider, leer/stagebedrijf 2 Opdrachtomschrijving, in eigen woorden aan de hand van instructie en werktekeningen
2 Plannen
3 Invullen Activiteitenplanner
3 Voorbereiden 4 Werkvoorbereiding product
5 Uitwerking stapopdrachten en voorbereidende praktijkoefeningen
6 (Controle)lijst materiaal en gereedschap
4 Uitvoeren 7 Toepassen vakvaardigheden
8 Speciale gereedschappen
9 Werkvolgorde
10 Uitvoering/maken van de opdracht
5 Controleren 11 Controleren eigen werk (meetstaten)
Urenverantwoording voor de stappen 3, 4 en 5 Nacalculatie
12 Opruimen eigen werkplek
13 Stapopdrachten / verdiepende vragen/opdrachten van alle stappen Vrije invulling voor activiteiten/producten Controlelijsten oefenwerkstukken
6 Beoordelen 14 Beoordeling door leidinggevende
7 Terugkijken 15 Opdrachtgever / bedrijf / klant tevreden?
16 Reflectie
Het portfolio Na Stap 6 en 7 breng je de inhoud van je activiteitenmap over naar je persoonlijke portfolio. Een portfolio is een verzamelmap voor bewijsstukken van beoordelingen. Het portfolio kun je op papier of digitaal bijhouden. Op school krijg je daar meer informatie over.
14
Als je naar een ander bedrijf gaat of van opleiding verandert, gaat het portfolio mee. Zo kun je altijd laten zien wat je al beheerst en wat je tot nu toe gedaan hebt.
3.3 De basisgroep
Je leert op school alleen of in een basisgroep. Dit is een groep van 4 tot 6 studenten. In het leerbedrijf werk je aan je beroepstaak met hulp en aanwijzingen van je praktijkopleider en ervaren collega’s. Jullie werken samen aan een beroepstaak. Jullie zoeken op wat je nodig hebt, en gaan naar een
praktijklokaal om praktische vaardigheden te oefenen. Samen doorloop je in de basisgroep de stappen van de beroepstaken. Jullie leren samen, maar je maakt wel eigen resultaten en tussenproducten. Dit voorkomt dat sommige studenten heel veel doen en andere heel weinig.
3.4 Begeleiding
Alle begeleiders hebben een ondersteunende rol bij de uitvoering van de beroepstaak en het ontwikkelen van je competenties. Je begeleiders zijn:
• De trajectbegeleider (t). • De praktijkopleider (po). • De praktijkbegeleider (pb). • De vakdocenten (vd).
3.4.1 De trajectbegeleider (t)
Tijdens jouw opleiding heb je een trajectbegeleider. De trajectbegeleider: • Voert met jou het intakegesprek. • Helpt je bij het opstellen van de activiteitenplanner. • Helpt je bij praktische vragen. • Ondersteunt jou ook bij het kiezen van de route door de opleiding, bijvoorbeeld bij de volgorde van de beroepstaken en bij de keuze voor een uitstroomspecialisatie.
• Begeleidt jou bij je competentieontwikkeling. • Geeft adviezen voor een vervolgopleiding.
Daarvoor overlegt de trajectbegeleider ook met de andere begeleiders/docenten en met de praktijkopleider van het leerbedrijf.
3.4.2 De praktijkopleider/leermeester (po)
De praktijkopleider/leermeester begeleidt jou op de werkvloer. Hij stemt de praktische werkzaamheden in het bedrijf af op de opdrachten van de beroepstaken. Hij geeft je ook begeleiding bij de praktische opdrachten van de beroepstaak.
15
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
De praktijkopleider/leermeester: • Ondersteunt jou bij het leren in het bedrijf. • Geeft je de ruimte om zaken zelf uit te zoeken. • Legt uit, doet voor en stimuleert jou bij het uitvoeren van je beroepstaak. • Beoordeelt jou; het gaat daarbij niet alleen om het uitvoeren van de taak, maar ook om vast te stellen wat er goed ging en wat niet. De trajectbegeleider van de school heeft regelmatig, drie of vier keer per jaar, contact met de praktijkopleider/leermeester in het bedrijf. Samen bespreken ze dan hoe het gaat met jouw leerproces. Zo zijn school en bedrijf samen verantwoordelijk voor jouw opleiding.
3.4.3 De praktijkbegeleider (pb)
Het kan zijn dat je de beroepstaak niet in een bedrijf uitvoert, maar op school. Tijdens het werken in de praktijkruimte krijg je begeleiding van een praktijkbegeleider. Hij heeft dezelfde rol als de praktijkopleider/leermeester in het bedrijf.
3.4.4 De vakdocenten (vd)
Tijdens het uitvoeren van de beroepstaken werk je ook aan: • Vaktheorie. • Rekenen. • Nederlands. • Engels en/of een andere moderne vreemde taal. • Loopbaan en Burgerschap (LB). De docenten geven daarvoor ondersteunende workshops of lessen bij de beroepstaken. Je volgt de workshops die je nodig hebt. Met je trajectbegeleider bespreek je welke workshops of lessen nodig zijn voor jou.
3.5 Waar leer je?
Op school en in het leerbedrijf werk je aan dezelfde beroepstaak. Alle stappen kun je zowel op school als in het leerbedrijf uitvoeren. BBL-studenten werken op de schooldag vooral aan de theorieonderdelen van de beroepstaak met hun basisgroep. De rest doen zij op hun werk. Vooral tijdens stap 1 Oriënteren is de basisgroep belangrijk. Je kunt dan gebruik maken van elkaars kennis. Ook bij de andere stappen wissel je ervaringen uit en leer je van elkaar. Omdat de school en het leerbedrijf verschillende mogelijkheden hebben om beroepstaken uit te voeren, zal het per situatie verschillen wat je op school doet en wat in het leerbedrijf. Er is geen vaste regel die bepaalt waar je de beroepstaak moet uitvoeren. De school is wel verantwoordelijk voor de trajectbegeleiding. Het opstellen van de activiteitenplanner en het terugkijken valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de trajectbegeleider van jouw opleiding.
16
3.5.1 Het leren in de school
Bij het leren in de school ben je actief aan het werk in je basisgroep. Vaak met meerdere groepjes in één ruimte. Je overlegt met elkaar, je zoekt samen informatie op, je maakt aantekeningen en je wisselt dit af met de praktijk. Als het kan, zijn de theorieruimte en de praktijkruimte dicht bij elkaar, of is er één ruimte. Er moet voldoende mogelijkheid zijn voor praktijkoefening. Er moeten studiebronnen aanwezig zijn zoals internet, dvd’s, naslagwerken en leerboeken. De praktijkbegeleider kijkt hoe het gaat en stimuleert je. Daarnaast zijn er dagelijks of wekelijks momenten gepland dat je samen met/in de basisgroep overlegt met de trajectbegeleider over de voortgang. Bij BGL moeten het bedrijf en de school goed overleg hebben over de planning van de beroepstaak. Ze moeten duidelijke afspraken maken over welke beroepstaken jij in het bedrijf uitvoert en op welke momenten je dat doet. Soms kan het bedrijf het werk aanpassen aan de planning van de school. Soms moet de school zich aanpassen aan de planning van het bedrijf. Van het bedrijf mag je verwachten dat het je ondersteunt bij de beroepstaak. Vaak krijg je te maken met een praktijkopleider/leermeester (po), of met één of meer ervaren vakbekwame collega(s) die aansturing geven. 3.5.2 Het leren in het leerbedrijf 3
17
3 Regionale praktijkcentra of vergelijkbare instellingen
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
4 mIjnBeroep:BasIslasser
Hier volgt een beschrijving uit het kwalificatiedossier van de opleiding waarvoor jij de beroepstaken gaat maken: Basislasser. In dit hoofdstuk vind je: • Een omschrijving wat het beroep inhoudt • Wat doet een Lasser? • Waar werkt een Lasser? • Wat moet een Lasser kennen en kunnen? • Kerntaken, werkprocessen en competenties
• Een overzicht van de kerntaken, werkprocessen en competenties
4.1 Wat doet een Lasser?
Moderne stadions, kantoorgebouwen, jachten, transportschepen, transportsystemen, hijs- en takelkranen: overal waar ze verrijzen, maken ze indruk. Maar al zijn de ontwerpen nog zo mooi, als de lasser
zijn werk niet goed doet, dan komt die mooie vormgeving niet uit de verf en is de veiligheid niet gegarandeerd. Dat betekent geen wedstrijden en concerten meer in stadions, geen scheepvaart meer en hoe moet het verder in de bouw als we het zonder hijskranen moeten doen? Als lasser maak je allerlei onderdelen en constructies voor gebouwen, bruggen, transportmiddelen, (zware) machines, kranen en andere apparaten. Je zorgt voor stevige en veilige verbindingen tussen allerlei soorten metaal. Soms maak je een hele serie dezelfde producten, soms ook enkele stuks die je maakt op verzoek van de klant. Meestal is het staand werk maar soms moet je ook in een moeilijke houding je werk doen. Je moet heel precies kunnen werken en veel aandacht hebben voor veiligheid want er zijn risico’s aan verbonden, bijvoorbeeld het krijgen van brandwonden of vermoeide ogen. En wat denk je van de veiligheid van de mensen die jouw producten gebruiken? Als jij een trap bijvoorbeeld niet goed last, kunnen er ernstige ongelukken gebeuren. Daarom draag je natuurlijk een beschermingsuitrusting, zoals handschoenen en een laskap.
4.2 Waar werkt een Lasser?
Je kunt natuurlijk aan de slag bij bedrijven die allerlei soorten metaalproducten maken. Maar lassers werken ook bij constructiebedrijven die betrokken zijn bij de constructie van bijvoorbeeld stadions en andere grote bouwwerken. Daarnaast kun je terecht bij bedrijven die machines of apparaten maken en natuurlijk ook in de bouw. Én je kunt terecht bij scheepswerven en bedrijven waar carrosserieën voor allerlei voertuigen worden gemaakt. Je werkt in de werkplaats of op een bouwterrein.
18
4.3 Wat moet een Lasser kennen en kunnen?
Als het werken als lasser je aanspreekt, is het goed te bedenken of de volgende kenmerken op jou van toepassing zijn. Je hebt natuurlijk aanleg voor techniek. Je kunt planmatig, systematisch en nauwkeurig werken. Je doet graag dingen samen met anderen. En je hebt geen moeite met wisselende omstandigheden en je kunt goed omgaan met werkdruk. Bovendien heb je aandacht voor veiligheid en milieu. Als Basislasser doe je meestal productiewerk. Je maakt allerlei soorten metaalproducten, vaak hele series van het zelfde product. Daarbij het je niet te maken met lasplaatsen die moeilijk bereikbaar zijn. Je moet goed met je handen kunnen werken, onder begeleiding én zelfstandig. Als Basislasser kun je doorgroeien binnen de metaalbewerking (lassen, constructie, plaat- en pijpenbewerking) naar: • Allround Lasser • Constructiewerker • Allround Plaatwerker • Meewerkend leidinggevende Of • verbreden in de richting Metaalbewerker.
4.4 Kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren
Door het uitvoeren van de volgende werkprocessen kun je aantonen dat je de aangegeven kerntaken aankunt en je als Basislasser competent bent.
4.4.1 Wat zijn kerntaken?
Kerntaken zijn de belangrijkste eisen die het bedrijf aan je stelt als je bijvoorbeeld komt solliciteren. De kerntaak voor een Basislasser is: • Vervaardigt producten
Aan het einde van de opleiding moet je deze kerntaak goed uit kunnen voeren.
4.4.2 Wat zijn werkprocessen en competenties?
• Jouw kerntaken bestaan uit werkprocessen. Voorbeelden van deze werkprocessen zijn: • Voorbereiden van werkzaamheden • Machine en gereedschappen in en afstellen • Verbinden (samenbouwen, assembleren, monteren) van onderdelen/deelproducten • Meten en controleren van vervaardigde producten
In een beroepstaak rond je vaak een dergelijk werkproces af.
Tijdens een werkproces werk je aan competenties . Een competentie is een mix van kennis, vaardigheid en beroepshouding. Je werkt in de beroepstaken aan de competenties die nodig zijn voor je beroep.
19
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
De vereiste competenties kun je vinden in het kwalificatiedossier van je opleiding. Voorbeelden van competenties zijn. • Samenwerken en overleggen. • Instructies en procedures opvolgen. • Kwaliteit leveren. In onderstaand schema zie je de relatie tussen kerntaken, werkprocessen en competenties.
Kerntaak
Werkproces:
omschrijving werkzaamheden met gewenst resultaat
Competenties: omschrijving gedrag met gewenst resultaat
Je krijgt voor elk werkproces een aparte beoordeling.
Elke competentie is verder uitgewerkt in componenten (onderdelen). De competentie Instructies en procedures opvolgen heeft bijvoorbeeld drie componenten: • Instructies opvolgen.
• Werken conform voorgeschreven procedures. • Werken conform veiligheidsvoorschriften.
Met de prestatie-indicatoren (prestatie-aanwijzers) kan een beoordelaar goed controleren of jij dat écht doet. Een beoordelaar gebruikt prestatie-indicatoren om je gedrag (werkhouding) tijdens de uitvoering van de beroepstaak te beoordelen. Voorbeelden van prestatie-indicatoren bij deze componenten staan apart vermeld in het kwalificatiedossier.
1
20
Overzicht: Kerntaken, werkprocessen en competenties voor Basislasser Crebo 94302 (2011-2012)
Kerntaak
Werkprocessen
Competenties E F J K L S T
Samenwerken en overleggen X X X X
Ethisch en integer handelen
Formuleren en rapporteren
Vakdeskundigheid toepassen
Materialen en middelen inzetten Kwaliteit leveren
Instructies en procedures opvolgen
1. Vervaardigt producten
1.1 Voorbereiden van werkzaamheden
1.2 Machine en gereedschappen in en afstellen
X X X
1.3 Lasnaden voorbereiden
X
X X
1.6 Bewerken en vervormen van materialen 1.7 Verbinden (samenbouwen, assembleren, monteren) van onderdelen/deelproducten 1.10 Meten en controleren van vervaardigde producten 1.11 Afronden van uitgevoerde werkzaamheden
X X X
X X X
X X X
X
X X
21
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
5 BeoordelenenterugkIjken
5.1 Inleiding
Niet alleen het werken aan beroepstaken is belangrijk, maar ook het terugkijken. Terugkijken is: evalueren hoe je alles hebt gedaan. Bij het terugkijken kijk je samen met je begeleider wat goed ging en welke dingen minder goed gingen. Deze ga je verbeteren in de volgende beroepstaak. Om je toekomstige beroep goed te kunnen uitvoeren, ga je competenties ontwikkelen.
5.2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden
Bij elke beroepstaak krijg je beoordelingen van diverse begeleiders en beoordelaars. Ze gebruiken daarvoor verschillende beoordelingmethoden. Het doel van het beoordelen is vast te stellen of je de competenties van de beroepstaak voldoende ontwikkelt.
5.3 Waarvoor krijg je een beoordeling?
Aan het einde van een beroepstaak krijg je een beoordeling voor: • Het product: de productbeoordeling. • Competent gedrag.
Productbeoordeling Om aan te tonen dat je een werkproces beheerst, heb je de opdrachten van de activiteiten van de beroepstaak voldoende of goed uitgevoerd. De resultaten van de opdrachten noem je producten. Je krijgt dus voor de werkprocessen eerst een productbeoordeling. Tijdens het werken aan de beroepstaak werk je in elke stap aan de activiteiten van de opdrachten. De resultaten daarvan noemen we producten. Voorbeelden van producten zijn: • Bij stap 1 een oriëntatieverslag. • Bij stap 2 een ingevulde studieplanner. • Bij stap 3 een werkvoorbereiding. • Bij stap 4 het werkstuk van de beroepstaak. • Bij stap 5 een controlelijst. • Bij stap 6 de beoordeling van je werkstuk. • Bij stap 7 een terugkijkverslag.
De producten moeten voldoen aan de eisen die je met je begeleiders hebt afgesproken.
Voor elk product kun je de volgende beoordelingen krijgen: • O: Onvoldoende: het product voldoet nog niet aan de eisen die je met je begeleiders hebt afgesproken. Je voldoet nog niet aan de aangegeven competenties. • V: Voldoende: het product voldoet aan de eisen die je met je begeleiders hebt afgesproken. Je voldoet aan de aangegeven competenties.
22
• G: Goed: het product is beter dan de eisen die je met je begeleiders hebt afgesproken. Je voldoet bovengemiddeld aan de aangegeven competenties.
Beoordeling van competent gedrag Het doel van je opleiding is dat je een competent, beginnend Basislasser wordt. Je moet competent gedrag laten zien. In de beroepstaken ga je aan de competenties werken die bij je opleiding horen.
Voor competent gedrag kun je de volgende beoordelingen krijgen: • D: Deels/niet aangetoond gedrag Je werkt nog onvoldoende volgens de gestelde eisen. Je werkt nog niet voldoende actief. Je zet nog te weinig kennis en vaardigheden in. • A: Aangetoond competent gedrag Je werkt volgend de gestelde eisen. Je bent actief. Je zet de benodigde kennis en vaardigheden in. • G: Goed aangetoond competent gedrag Je werkt beter dan in de gestelde eisen is aangegeven. Je bent proactief. Je zet je kennis bovengemiddeld in.
Observeren en beoordelen Je begeleiders zullen je bij het werken aan een beroepstaak observeren. Ze kijken daarbij vooral naar de manier waarop je werkt. Ze kijken of je competent gedrag laat zien. Ze kijken ook of je genoeg kennis en vaardigheid bezit.
Alles wat je moet kennen en kunnen staat in 3 documenten : • het kwalificatiedossier (KD) van je opleiding • het Brondocument Loopbaan en Burgerschap (LB-document) • het Referentiekader Taal en Rekenen Meijerink
In het kwalificatiedossier (KD) is een overzicht opgenomen met de competenties die bij jouw opleiding horen. Het bedrijfsleven en de school verwachten dat je deze competenties aan het einde van je opleiding voldoende hebt ontwikkeld. Dit overzicht vind je in bijlage 2. De beoordelaars beoordelen je met een beoordelingsmonitor. Tijdens de uitvoering van je beroepstaak kunnen ze opmerkingen in de monitor zetten. Ze noteren alleen de opvallende dingen die je laat zien. Dat kunnen positieve of minder positieve dingen zijn. Als ze niets bijzonders vermelden, heb je je competenties voldoende ontwikkeld. De eindbeoordeling van elke beroepstaak gebeurt tijdens een beoordelingsmoment. Bij stap 6 (Beoordelen) bekijken de begeleiders en jijzelf de eventuele verschillen in beoordeling. Op basis van de bewijsstukken stellen de beoordelaars de definitieve score vast. Met deze uiteindelijke score wordt de monitor definitief. Jij kunt hem als bewijsstuk opnemen in je portfolio. Tijdens Stap 7 Terugkijken kun je ook verbeterpunten voor een volgende beroepstaak opstellen.
23
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
5.4 Wanneer krijg je een beoordeling?
Je krijgt bij elke stap in de beroepstaak een beoordeling voor de opgeleverde producten en je beroepshouding. Je begeleider zal ook elke stap met jou evalueren in een gesprek. De bedoeling hiervan is dat je duidelijk kunt zien of het de goede kant op gaat met de ontwikkeling van je competenties. Het is jouw taak om te laten zien dat je de juiste werkzaamheden doet en dat je weet waarom je het zo doet. Daarom is het belangrijk dat je jouw werk kunt laten zien en dat je er uitleg bij kunt geven. Dat kan bijvoorbeeld in een eindpresentatie. Aan het einde van de opleiding moet je de competenties aantonen in een kwalificerende beroepstaak. Dat betekent dat je dan het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar bereikt. Je kunt zelfstandig werken onder leiding van een vakvolwassen collega.
5.5 Wie geven een beoordeling?
Het observeren en beoordelen gebeurt door meerdere beoordelaars: • begeleiders op school • vakdocenten • de praktijkopleider in het bedrijf en/of op de BPV-plaats • externe deskundigen, speciaal aangesteld om jou te beoordelen
Niet alleen begeleiders zullen je beoordelen. Ook medestudenten kunnen dat doen. Je medestudenten geven daarmee extra feedback op jouw functioneren. Ten slotte heb jij zelf een mening over je functioneren.
Beoordelaars zijn daarom ook: • medestudenten • jijzelf • je collega’s in de BPV
24
5.6 Waarmee kun je beoordeeld worden?
Er zijn verschillende methoden om je te beoordelen. Dit worden beoordelingsinstrumenten genoemd. Je begeleiders gebruiken 9 beoordelingsinstrumenten: 1 beoordeling ingeleverde producten (P) 2 de kennistoets (K) 3 evaluatiegesprek (E) 4 de vaardigheidstoets (V) 5 het criteriumgericht interview (Ci) 6 de presentatie: presentatie (p) en eindpresentatie (ep)
7 360 graden feedback (F) 8 functioneringsgesprek (Fg)
Beoordelingsinstrument Beoordeling ingeleverde producten
Omschrijving
P
De ingeleverde producten worden beoordeeld op kwaliteit. (volledigheid, eigen inbreng, verzorging enz.) Een kennistoets test je kennis over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld over materialen of andere theoretische kennis. In een evaluatiegesprek wordt beoordeeld hoe jij je hebt ontwikkeld. Een vaardigheidstoets test je vaardigheden op een bepaald gebied, bijvoorbeeld montage.
K
Kennistoets
E
Evaluatiegesprek
V
Vaardigheidstoets
Ci Bij een criteriumgericht interview wordt gevraagd naar de resultaten van je werk en de ervaring die je hebt opgedaan. p en ep Presentatie en Eindpresentatie Bij een presentatie laat je zien hoe je een deel van de beroepstaak hebt uitgevoerd. Criteriumgericht interview
Bij een eindpresentatie laat je aan anderen zien hoe de hele beroepstaak door jou is uitgevoerd. 360 graden feedback Je medestudenten en collega’s geven jou een beoordeling. In een functioneringsgesprek wordt beoordeeld hoe jij als student of werknemer functioneert.
F
360 graden feedback
Fg
Functioneringsgesprek
25
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
5.7 Werken met de STARTT-methode
Bij de beoordelingsgesprekken kan je begeleider de STARTT-methode gebruiken om er zeker van te zijn dat hij belangrijke gegevens niet overslaat. Met deze methode kun je jezelf als student goed op het beoordelingsgesprek voorbereiden.
STARTT staat voor Situatie, Taak, Actie, Resultaat, Terugkijken en Transfer. Dit is de volgorde van de punten die aan de orde komen in het gesprek. Situatie Geef een zo compleet mogelijk beeld van de situatie. • Waar doe je meestal je werk?
• Verloopt de communicatie met je collega’s / medestudenten goed? • Heb je te maken met werkdruk? • Zijn er dingen die je van je werk houden? Wat was jouw taak? • Wat wordt in de gegeven situatie van jou verwacht? Welke werkzaamheden heb je uitgevoerd? • Op welke manier heb je de werkzaamheden uitgevoerd? • Wat deed je in de gegeven situatie en waarom? Wat is het resultaat van jouw activiteiten? • Wat was goed gelukt en wat kun je nog verbeteren? Stel samen met je begeleider vast wat je hebt geleerd van de situatie en welke consequenties dat heeft voor je functioneren in de toekomst. • Wat was goed en wat kon beter?
Taak
Actie
Resultaat
Terugkijken
Transfer
• Welke tips neem je over bij de volgende beroepstaken? • Wat ga je in de toekomst verder toepassen?
Tijdens het gesprek moet je de producten toelichten om er zeker van te zijn dat het ingeleverde materiaal van jou afkomstig is en dat jij de inhoud hiervan beheerst. Voordat een beoordelingsgesprek begint, krijg je te horen om welke producten het gaat.
Voorbeelden van zulke producten zijn: • het bewijs van het werkstuk (bijvoorbeeld een foto)
• notities van het functioneringsgesprek • notities van proces- en productevaluatie • een competentiescoretabel • het product van een beroepstaak
5.8 De beoordelingsmonitor
Tijdens je opleiding houden je begeleiders je vorderingen bij in een beoordelingsmonitor . Een beoordelingsmonitor is een overzicht van producten en competenties waarvoor je in de beroepstaak een beoordeling krijgt.
26
In onderstaand schema zie je hoe de verschillende onderdelen in de beoordelingsmonitor komen.
5.9 Beoordelen met de beoordelingsmonitor
Voor de beheersing van jouw competenties krijg je beoordelingen. In de beoordelingsmonitor staat aangegeven op welke onderdelen jouw competenties beoordeeld worden. Je beroepstaken kun je in opklimmende moeilijkheid uitvoeren. In de beoordelingsmonitor staat de opklimmende moeilijkheid (complexiteit) aangegeven met: A – B – C – D .
27
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
5.10 Competentiescoretabel
De resultaten van je competentieontwikkeling worden vanuit de monitor overgenomen in een competentiescoretabel. Hieronder zie je een voorbeeld van een competentiescoretabel.
In dit voorbeeld van een competentiescoretabel zie je het volgende: • De student heeft 4 beroepstaken uitgevoerd (alle vier in complexiteit A). • Bij twee werkprocessen is er vooruitgang. De student is bij werkproces 1.3 gegroeid van ‘Aangetoond competent gedrag’ naar ‘Goed aangetoond competent gedrag’. Bij werkproces 1.4 is hij van ‘Deels / niet aangetoond competent gedrag’ gegroeid naar ‘Aangetoond competent gedrag’.
De scoretabel geeft een totaal overzicht van: • de beroepstaken die je hebt uitgevoerd • behaalde scores van D-A-G • de ontwikkeling van je competente gedrag • in welke complexiteit je de taken hebt uitgevoerd
De competentiescoretabel geeft overzichtelijk aan hoe je opleiding verloopt. Dit geldt voor elk moment van de opleiding. Er zijn echter ook vooraf geplande vaststellingsmomenten. Op die momenten bespreken de begeleiders met jou hoe je het beste verder kunt gaan met je opleiding.
5.11 Beschrijving van de complexiteit
Je begeleider legt de moeilijkheid van de beroepstaak vast die je in een bepaalde werksituatie uitvoert. Je voert de taken uit in oplopende moeilijkheid (complexiteit).
28
Beschrijving Complexiteit Moeilijkheidsgraad (Complexiteit)
Welke begeleiding krijg je? (Be)geleid Je krijgt zoveel mogelijk
In welke situatie moet je de opdracht uitvoeren? Eenvoudig Je voert een aangepaste
Moment van uitvoering
A
1 e half jaar
taak uit in een overzichtelijke werksituatie.
leiding tijdens het uitvoeren van de opdracht.
Eenvoudig Je voert een aangepaste
B
Begeleid Je krijgt begeleiding tijdens het uitvoeren van de opdracht. Je begeleider is in de buurt. Deels zelfstandig Voor een deel voer je zelfstandig de taak uit. Je kunt bij problemen je begeleider raadplegen.
2 e half jaar
taak uit in een overzichtelijke werksituatie.
Standaard De taak bestaat uit verschillende
C
3 e en 4 e half jaar
werkzaamheden die je in een normale werksituatie uitvoert.
D
Zelfstandig
Complex
Kwalificerend
5.12 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten?
Een vaststellingsmoment is een logisch moment om vast te stellen hoe je opleiding verloopt. Het is ook een moment waarop de examencommissie van jouw school formeel vaststelt:
• of alle producten en documenten van jou aanwezig zijn en • of de procedure is uitgevoerd zoals die is afgesproken.
Jouw school kan daarvoor een eigen keus maken. Bespreek dit dus vooral met je begeleiders.
Plaatsing van de vaststellingsmomenten
VM Periode Complexiteit A 1
Omschrijving
Na een half jaar of aantal beroepstaken
Heb je de juiste beroepsopleiding gekozen? Hoe gaat het met je werk in het bedrijf? (BBL) Hoe gaat het met je stage? (BOL) Verwerking van de gegevens in je POP.
Complexiteit B 2
Na 1 jaar of aantal beroepstaken
Verloopt je competentieontwikkeling volgens plan?
Complexiteit C 3
Na 1,5 jaar of aantal beroepstaken
Beheers je de werkprocessen? Heeft je praktijkopleider de praktijk afgetekend?
Complexiteit D 4
Na 2 jaar of een aantal beroepstaken
Je hebt het aantal vereiste beroepstaken op niveau afgerond. Je portfolio is compleet en goedgekeurd door je begeleiders. Je gaat je opleiding afronden met een kwalificerende beroepstaak.
29
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
5.13 Afronding van de opleiding en diplomering
De school is verantwoordelijk voor je opleiding. De resultaten van je beroepopleiding moeten voldoen aan de eisen van: • Het Kwalificatiedossier
• Het Brondocument Loopbaan en Burgerschap • Het Referentiekader Taal en Rekenen Meijerink Je rondt de opleiding af met een kwalificerende beroepstaak. Als je deze met voldoende resultaat hebt uitgevoerd, heb je recht op het diploma van de opleiding.
30
6 nederlands,rekenenen modernevreemdetalen(mvt)
6.1 Taalniveaus
Aan het einde van je opleiding moet je laten zien dat je Nederlands, Engels of een andere vreemde taal op een bepaald niveau beheerst. Deze niveaus kun je vinden in: • Het Kwalificatiedossier van je opleiding. • Het referentiekader Meijerink voor Nederlandse Taal en Rekenen. • Het Europese Referentiekader Moderne Vreemde Talen.
De eisen voor Nederlands zijn vastgelegd in het Referentiekader Nederlandse Taal van de commissie Meijerink èn in het kwalificatiedossier van je opleiding.
Beroepsgericht en algemeen Nederlands In het kwalificatiedossier staan de niveau-eisen voor beroepsgericht Nederlands. Deze eisen zijn gebaseerd op het Referentiekader Meijerink. In het Referentiekader Meijerink staan ook de niveau-eisen voor het algemene Nederlands die voor alle beroepsopleidingen op niveau 2 gelden. Voor beroepsgericht en algemeen Nederlands is de niveau-eis 2F voor de volgende onderdelen:
Nederlands is voor jouw opleiding onderverdeeld in 4 onderdelen (domeinen):
1 Mondelinge taalvaardigheid • Gespreksvaardigheid
• Luistervaardigheid • Spreekvaardigheid
2 Leesvaardigheid
• Het lezen van zakelijke teksten
3 Schrijfvaardigheid
• Het produceren van zakelijke teksten
4 Begrippenlijst en taalverzorging • Spelling • Grammatica • Stijl
31
BasIsdocumentBeroepstaakgestuurdleren
6.2 Rekenniveaus
In het kwalificatiedossier staan de niveau-eisen voor beroepsgericht Rekenen. Deze eisen zijn gebaseerd op het Referentiekader Meijerink. In het Referentiekader Meijerink staan ook de niveau-eisen voor het algemene Rekenen die voor alle beroepsopleidingen op niveau 2 gelden. Voor beroepsgericht en algemeen Rekenen is de niveau-eis 2F voor de volgende onderdelen:
Rekenen is voor jouw opleiding opgedeeld in 4 onderdelen (domeinen): • Getallen • Verhoudingen • Meten/meetkunde • Verbanden
Aan het einde van de opleiding moet je kunnen aantonen dat je voor beroepsgericht en algemeen rekenen niveau 2F bereikt hebt. De school bepaalt hoe dat geëxamineerd gaat worden.
6.3 Niveaus MVT (Moderne Vreemde Talen)
In het Kwalificatiedossier van je opleiding staan de niveau-eisen voor de Moderne Vreemde Talen die je nodig kunt hebben voor je beroep. Er zijn geen eisen voor algemeen gerichte moderne vreemde talen. Deze niveau-eisen zijn gebaseerd op het Europese Referentiekader (ERK) . Het ERK is een vastgesteld Europees raamwerk van niveauomschrijvingen voor moderne vreemde talen Het ERK beschrijft wat je in een vreemde taal precies moet kunnen om aan te tonen dat je deze taal op een bepaald niveau beheerst. Het ERK onderscheidt zes niveaus, die je in het volgende schema kunt samenvatten: A1 is het laagste niveau, C2 is het niveau van iemand die de taal als zijn moedertaal beheerst Deze niveaus kun je voor alle talen gebruiken en betekenen in alle landen hetzelfde. Het Europese Referentiekader is opgedeeld in 5 domeinen: 1 Luisteren 2 Lezen 3 Spreken (productie) 4 Gesprekken voeren (interactie) 5 Schrijven A1 A2 B1 B2 C1 C2 Basisgebruiker Onafhankelijke gebruiker Vaardige gebruiker
De school bepaalt welke moderne vreemde taal of talen in het lesprogramma komen en hoe ze uitgewerkt en geëxamineerd gaan worden.
32
6.4 De drieslagmethode
Tijdens je opleiding luister, lees, spreek en schrijf je heel veel. Niet alleen bij de taallessen, maar eigenlijk bij alle stappen van een beroepstaak. Er zijn dus meer dan genoeg mogelijkheden om aan te tonen op welk niveau je presteert. De ontwikkeling van jouw taalvaardigheid is dan ook niet alleen een zaak van de docent Talen, maar van iedereen die jou in je opleiding begeleidt. Je gaat je taalvaardigheid ontwikkelen volgens de drieslagmethode: 1 Je gebruikt taal tijdens je werk/stage en op school • Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken met zinvolle kritiek op je taalgebruik. 2 Taalles van een ervaren taaldocent • Je oefent op het vak gericht Nederlands en vreemde talen onder begeleiding van een ervaren taaldocent tijdens lessen of workshops. 3 Taalondersteuning en oefening individueel • Bij persoonlijke taalproblemen krijg je extra hulp en ondersteuning. Bij het invullen van je activiteitenplanner kun je samen met je begeleider bepalen hoeveel ondersteuning je nodig hebt. Het niveau van je taalvaardigheid geeft aan in hoeverre je in staat bent om: • Uit een boodschap onderwerp, doel en thema’s te halen (lees- en luistervaardigheid). • Je boodschap af te stemmen op doel en publiek (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid). • Je boodschap goed op te bouwen, verbanden aan te brengen (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid). Dat moet je dus leren. Om je daarbij te helpen werk je stapsgewijs volgens het communicatieschema. 6.5 Werken met het communicatieschema
Schema communicatie
a Je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je gelezen of gehoord hebt of je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je wilt zeggen of schrijven. • Waarover gaat het? • Wat wordt er over dat onderwerp gezegd? • Met welk doel?
33
Made with FlippingBook