006IPTKS0025

006IPTKS0025

N I V E A U 3

I N S T A L L E R E N Basisdocument

Uitstroom Eerste monteur elektrotechnische installaties [Crebo 94281]

N I V E A U 3 INSTALLEREN

Basisdocument

Uitstroom Eerste monteur elektrotechnische installaties [Crebo 94281]

693113583 Bestelnummer 006IPTKS0025

© 2010 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van Stichting Consortium Beroepsonderwijs. Directie en managementteam P. Foppen en L. Fine, B. Huijberts, M. Pelgrum De volgende docenten hebben meegewerkt aan de totstandko- ming van dit Basisdocument A. Brok en T. Zuijderduin Ontwikkelteamleider W. van Dijk Redactie M. Brok en W. van Dijk Omslag/Lay-out Studio Blanche Foto's/figuren W. van Dijk, E. Baron Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat Stichting Consortium Beroepsonderwijs niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties geregeld heeft. Degene die meent alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de Stichting. © 2010 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van Stichting Consortium Beroepsonderwijs.

1

INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4

2

PROJECTTAAKGESTUURD LEREN (PGL) . . . . .6

3

DE ORGANISATIE VAN PGL . . . . . . . . . . . . . .11

4

MIJN BEROEP: EERSTE MONTEUR ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES . . . . . .17

5

BEOORDELEN EN TERUGKIJKEN . . . . . . . . . .23

6

NEDERLANDS IN DE PROJECTTAKEN . . . . . .33

7

LEREN, LOOPBAAN EN BURGERSCHAP . . . . .44

BIJLAGE 1 ALFABETISCHE WOORDENLIJST

BASISDOCUMENT PROJECTTAKEN. . . . . . . . .48

BIJLAGE 2 PROCES-COMPETENTIE-MATRIX

EERSTE MONTEUR ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50

BIJLAGE 3 LEREN, LOOPBAAN EN BURGERSCHAP . . . . . .58

1 INLEIDING

Beste leerling,

De bedoeling van dit Basisdocument is dat je zelf zoveel mogelijk informatie kunt vinden over: • Hoe PGL (Projecttaakgestuurd Leren) werkt • De opbouw van een projecttaak in 4 stappen • Wat er van jou verwacht wordt: praktisch en theoretisch • Hoe je beoordeeld gaat worden • Wat de betekenis is van de begrippen die je bij PGL tegenkomt Je hebt voor een technische beroepsopleiding gekozen op niveau 3. Je wilt wel leren, maar voornamelijk als het met je werk te maken heeft. Projecttaak G estuurd L eren ( PGL ) sluit aan bij deze wens. Want bij PGL staan projecttaken centraal. Projecttaken zijn leer- en werktaken die gericht zijn op de dagelijkse praktijk van jouw werk. Je gaat projecttaken uitvoeren aan de hand van vier vaste stappen. Deze stappen geven structuur aan en wijzen je de weg. Het is een aantrekkelijke manier van leren, omdat er een directe verbinding is tussen de theorie en de praktijk in de vakopleiding. Bij PGL krijg je niet alleen te maken met praktische vakkennis, zoals het lezen van tekeningen en schema's of het gebruik van gereedschappen. Het gaat ook om algemene vaardigheden, zoals plannen en problemen oplossen. De mix van vakkennis, vaardigheden en werkhouding zijn je competenties. Werkgevers vinden deze competenties belangrijk, vooral jouw werkhouding en je sociale vaardigheden (hoe je met anderen omgaat). Je krijgt deze competenties door onder andere veel in groepen te werken. Je leert veel van elkaar door samen over de projecttaken na te denken en oplossingen te vinden. Deze manier van leren kan een goede steun zijn bij je verdere ontwikkeling. In je vak en in de maatschappij. Die steun zal je goed kunnen gebruiken in de toekomst,

4

want werken in deze wereld verandert snel. Jij zult die ontwikkelingen moeten kunnen bijhouden.

Kortom PGL… • Is een praktische manier van leren. • Geeft structuur aan je opleiding. • Sluit aan bij de vraag van het bedrijfsleven naar competenties van werknemers. • Bereidt je voor op een baan als vakman, waarin je bij moet blijven. • Laat je overzichtelijk in de praktijk leren. • Bevordert samengaan van theoretische en praktische kennis op een overzichtelijke manier. In dit Basisdocument vind je alle informatie die je nodig hebt om zelf en met je projectgroep aan je projecttaken te werken. Gebruik dit document vooral wanneer je meer achtergrondinformatie nodig hebt.

Veel succes met je opleiding!

5

2 PROJECTTAAKGESTUURD LEREN (PGL)

2.1 Projecttaken

Bij PGL draait alles om de projecttaak.

Een projecttaak is:

Een afgeronde combinatie van werkzaamheden die zich voordoen in de praktijk.

Voorbeelden zijn: • het installeren van een cv-installatie in een woning • het opleveren van een installatie in een utiliteit • het uitvoeren van reparaties en APK aan een auto • het aanpassen van een leidingsysteem in een fabriekshal Met een projecttaak ben je meestal een aantal weken bezig. In je opleiding voer je 5 tot 10 projecttaken uit. Je kunt op school en in het leerbedrijf aan de projecttaken werken. Bij een BOL 1 - of BBL 2 -opleiding is de verhouding tussen leren op school en in het bedrijf verschillend. Bij de eerste taken krijg je nog veel begeleiding. De laatste projecttaken voer je zelfstandig uit.

1. BOL-opleiding: de leerlingen hebben een stageovereenkomst 2. BBL-opleiding: de leerlingen hebben een arbeidsovereenkomst

6

2.2 Vier stappen

Bij het PGL doorloop je vier stappen. Het is een systematisch gestructureerde manier om een projecttaak uit te voeren.

Stap 1: Oriëntatie Stap 2: Planning en voorbereiding Stap 3: Uitvoering en controle Stap 4: Oplevering en evaluatie

Van elke stap verzamel je bewijzen (in te leveren resultaten) die in je portfolio komen. Je zorgt zelf voor de samenstelling van je portfolio. In elke projecttaak is een tabel opgenomen waarin staat welke producten bij welke stap horen.

De vier stappen van PGL

Elke stap bespreek je met je begeleider. Pas wanneer je begeleider deze stap als goed beoordeelt, mag je doorgaan met de volgende.

7

2.2.1 Stap 1: Oriëntatie

In deze fase ga je je oriënteren op de opdracht.

Je gaat onder andere onderzoeken welke eisen aan de op te leveren producten worden gesteld. Ook ga je nadenken over hoe je tot de producten komt. In deze fasen komen verschillende soorten vragen bij je op: • Productanalyse: Wat is de opdracht, wat is het probleem? • Leren: Wat ga ik hier leren, welke competenties ga ik hiermee ontwikkelen? • Vakmatig: Welke prestaties en resultaten (beroepsproducten) moeten worden opgeleverd? • Houding: Hoe verloopt de samenwerking? Welk proces doorlopen we als groep en als individu? Aan het einde van deze oriëntatiefase wordt jouw verslag beoordeeld door je begeleider. Je krijgt dan een Go of No-Go.

8

2.2.2 Stap 2: Planning en voorbereiding

In deze stap ga je je werkzaamheden plannen en voorbereiden.

Het is nu duidelijk wat de opdracht inhoudt. In deze stap ga je de opdracht omzetten in een plan van aanpak. In dit plan van aanpak wordt onder andere het overzicht verwerkt van de competenties waaraan gewerkt wordt. Welke kennis en vaardigheden heb je nodig voor dit plan? Welke nieuwe kennis moet je waar en hoe gaan verwerven, en wanneer moet je nieuwe vaardigheden oefenen? Hoe verhoudt zich dit met je persoonlijke leerstijl? Ten behoeve van deze fase wordt een format ontwikkeld waarin de voorgenomen acties en planning kunnen worden weergegeven (digitaal portfolio). Je weet nu wat je moet gaan doen voor de uitvoering van de opdracht. De resultaten neem je op in je portfolio (verzameldossier). Als het nodig is, zoek je extra informatie op en kun je met je begeleider overleggen over de beste aanpak. Aan het einde ga je je eigen product onderwerpen aan een kritische controle. Hierbij moet je evaluerende vragen kunnen beantwoorden over het doorlopen leerproces. Bijvoorbeeld: voldoet het product aan de gestelde eisen; hoe controleer je dat; welk proces heb je doorlopen en wat voor procedures zijn er gebruikt? Is de klant tevreden? Tijdens de laatste stap gaan we beoordelen en evalueren. We gaan terugkijken HOE je het werk hebt gedaan en WAT je hebt gedaan. Jullie gaan het resultaat van de opdracht aan de werkgever (projectbegeleider / vakdocent) presenteren. Je laat zien wat je gedaan hebt. Verder geef je aan HOE je tot dit resultaat bent gekomen. Vragen over het eigen leerproces komen aan bod. Welke competenties zijn ontwikkeld en op welke manier? Welke werkwijze past bij jou? Wat ging er goed of niet zo goed? Wat zou je een volgende keer veranderen? Deze evaluatie wordt vastgelegd in je POP. De presentatie van WAT je gedaan hebt, kan apart van een presentatie HOE je het gedaan hebt. Een

2.2.3 Stap 3: Uitvoering en controle

2.2.4 Stap 4: Oplevering en evaluatie

9

samenvatting van dit gesprek wordt vastgelegd in je POP. Je legt tevens vast welke competenties je moet ontwikkelen in de volgende projecttaak. Tenslotte moet het formulier, waarop je de gewerkte uren verantwoordt, nog ondertekend worden.

10

3 DE ORGANISATIE VAN PGL

3.1 Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en plan van aanpak

POP Bij aanmelding krijg je een intakegesprek. Daarbij stel je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) op. Met het POP maak je een planning voor je gehele opleiding en je verdere loopbaan. Je onderzoekt en beschrijft hoe het gaat met: • je opleiding en met je werk • je toekomstplannen voor je verdere loopbaan • je plannen om nieuwe dingen te doen en te leren Plan van aanpak Je gebruikt een plan van aanpak om de opdrachten van de projecttaak te plannen. In het plan van aanpak schrijf je ook op welke werkprocessen en competenties je bij deze projecttaak gaat ontwikkelen. De resultaten van de projecttaken neem je op in jouw persoonlijk portfolio. Een portfolio is een verzamelmap voor bewijsstukken van beoordelingen. Het portfolio kun je op papier of digitaal bijhouden. Op school krijg je daar meer informatie over. In het portfolio komen: • de opgeleverde producten van je projecttaak • de beoordelingen en de resultaten van de stappen • het verslag van het terugkijkgesprek • de verbeterpunten Als je naar een ander bedrijf gaat of van opleiding verandert, gaat het portfolio mee. Zo kun je altijd laten zien wat je al beheerst en wat je tot nu toe gedaan hebt. Na het succesvol doorlopen van alle projecttaken volgt diplomering.

3.2 Het portfolio

11

3.3 De projectgroep

Je werkt aan je projecttaken in een groep van 2 tot 4 leerlingen. In het leerbedrijf werk je aan je projecttaak met hulp en aanwijzingen van je praktijkopleider en ervaren collega's. Jullie zoeken op wat jullie nodig hebben en gaan naar een praktijklokaal om praktische vaardigheden te oefenen. In jouw plan van aanpak heb je vastgelegd aan welke persoonlijke competenties je wilt gaan werken. Jullie leren samen, maar maken wel eigen resultaten en tussenproducten. Dit voorkomt dat sommige leerlingen heel veel doen en andere heel weinig.

12

3.4 Begeleiding

Alle begeleiders hebben een ondersteunende rol bij het ontwikkelen van je competenties.

Je begeleiders zijn: • De begeleider (b)

• De praktijkopleider (po) • De praktijkbegeleider (pb) • De vakdocenten (vd)

3.4.1 De begeleider (b)

Tijdens jouw opleiding heb je een begeleider.

De begeleider: • plant samen met jou wat je gaat leren • helpt je bij praktische vragen • ondersteunt jou ook bij het kiezen van de route door de opleiding, bijvoorbeeld bij de volgorde van de projecttaken en bij de keuze voor een uitstroomspecialisatie • begeleidt jou bij je competentieontwikkeling Daarbij overlegt de begeleider ook met de andere begeleiders/docenten en met de praktijkopleider van het leerbedrijf. De praktijkopleider/leermeester: • ondersteunt jou bij het leren in het bedrijf • geeft je de ruimte om zaken zelf uit te zoeken • legt uit, doet voor en stimuleert jou bij het uitvoeren van je projecttaak • beoordeelt jou; het gaat daarbij niet alleen om het uitvoeren van de taak, maar ook wat er goed ging en wat niet De begeleider van de school heeft regelmatig, drie of vier keer per jaar, contact met de praktijkopleider/ leermeester in het bedrijf. Er wordt dan besproken hoe het gaat met jouw leerproces. Zo zijn school en bedrijf samen verantwoordelijk voor jouw opleiding. De praktijkopleider/leermeester is in het bedrijf de persoon die jou begeleidt op de werkvloer.

3.4.2 De praktijkopleider/leermeester (po)

13

3.4.3 De praktijkbegeleider (pb)

Het kan zijn dat je de projecttaak niet in een bedrijf uitvoert, maar op school. Tijdens het werken in de praktijkruimte begeleidt de praktijkbegeleider jou. Hij heeft dezelfde rol als de praktijkopleider/ leermeester in het bedrijf.

3.4.4 De vakdocenten (vd)

Tijdens het uitvoeren van de projecttaken wordt er ook gewerkt aan: • Vaktheorie • Rekenen • Nederlands • Engels en/of een andere moderne vreemde taal • Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB) De docenten geven daarvoor ondersteunende workshops of lessen bij de projecttaken. Je volgt de workshops die je nodig hebt. Met je begeleider bespreek je welke workshops of lessen nodig zijn voor jou.

3.5 Waar leer je?

Op school en in het leerbedrijf werk je aan dezelfde projecttaak. Alle stappen kun je zowel op school als in het leerbedrijf uitvoeren.

14

BBL-leerlingen werken op de schooldag vooral de theorieonderdelen van de projecttaak uit met hun projectgroep. De rest doen zij op hun werk. Vooral tijdens stap 1 Oriëntatie is de projectgroep belangrijk. Jullie kunnen dan gebruik maken van elkaars kennis. Ook bij de andere stappen wisselen jullie ervaringen uit en leer je van elkaar. Omdat de school en het leerbedrijf verschillende mogelijkheden hebben om projecttaken uit te voeren, zal het per situatie verschillen wat je op school doet en wat in het leerbedrijf. Er is geen vaste regel die bepaalt waar je de projecttaak moet uitvoeren. De school is wel verantwoordelijk voor de trajectbegeleiding. Het opstellen van het mini-POP en het terugkijken valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de begeleider van jouw opleiding. Bij het leren in de school ben je actief aan het werk in je projectgroep. Vaak met meerdere groepjes in één ruimte. Jullie overleggen met elkaar, zoeken informatie op, maken aantekeningen en wisselen dit af met de praktijk. Als het kan, zijn de theorieruimte en de praktijkruimte dicht bij elkaar, of is er één ruimte. Er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor praktijkoefening. Er moeten studiebronnen als internet, dvd's, naslagwerken en leerboeken aanwezig zijn. De praktijkbegeleider van de school loopt rond. Hij kijkt hoe het gaat en stimuleert je. Daarnaast zijn er dagelijks of wekelijks momenten gepland dat je projectgroep overlegt met de begeleider over de voortgang. Bij PGL moeten het bedrijf en de school goed overleg hebben over de planning van de projecttaak. Ze moeten duidelijke afspraken maken over welke projecttaken jij in het bedrijf uitvoert en op welke momenten jij dat doet. Soms kan het werk aangepast worden aan de planning van de school. Soms moet de school zich aanpassen aan de planning van het bedrijf. Van het bedrijf mag je verwachten dat het je ondersteunt bij de projecttaak. Vaak krijg je te maken met een praktijkopleider/leermeester (po).

3.5.1 Het leren in de school

3.5.2 Het leren in het leerbedrijf 1

1. Regionale praktijkcentra of vergelijkbare instellingen

15

16

4 MIJN BEROEP: EERSTE MONTEUR ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES

Hier volgt een beschrijving uit het kwalificatiedossier van de opleiding waarvoor jij de projecttaken gaat maken: Eerste Monteur Elektrotechnische Installaties. In dit hoofdstuk vind je: • Een omschrijving van wat het beroep inhoudt: • Wat doet een Eerste Monteur? • Waar werkt een Eerste Monteur? • Wat moet een Eerste Monteur kennen en kunnen? • Kerntaken, werkprocessen en competenties • Een overzicht van de kerntaken, werkprocessen en competenties Werken met elektrotechnische installaties Datanetwerken, telefoon- en beveiligingssystemen, verkeerslichten: we komen ze overal tegen. Thuis, op het werk en onderweg. Als monteurs die systemen niet goed afstellen, inregelen en onderhouden, gaat er heel veel mis. Verkeerslichten die het niet doen, beveiligingssystemen die zomaar alarm slaan of juist helemaal niet, computers die niet meer met elkaar kunnen communiceren en een verstoord telefoonverkeer, kunnen dan het gevolg zijn.

4.1 Wat doet een Eerste Monteur?

17

Afhankelijk van je functie zorg je voor het installeren, de controle, de reparatie en het verbeteren (innovatie) van de apparatuur. Uit verschillende onderdelen stel je installaties samen. Ook verzorg je het instellen en inregelen. Het is technisch en nauwkeurig werk waarbij je bijna altijd bij de klant op bezoek bent. Je bent daar dus de ambassadeur van het bedrijf. Soms werk je alleen, vaak doe je de klus samen met een collega. Als het nodig is, bedenk je samen met je collega en de klant een passende oplossing. Het komt voor dat je je werk moet afstemmen op het werk van andere vakmensen (bijvoorbeeld een loodgieter of een tegelzetter). Je gaat altijd voor kwaliteit houd je aan veiligheids- en milieuregels. Ten slotte controleer je altijd of de installatie goed werkt. Wat doe je als je werkt met elektrotechnische in- stallaties Je installeert bijvoorbeeld een datanetwerk in een kantoor, een beveiligingssysteem voor een school of een telefoonsysteem in een hotel. Daarna zorg je voor bedrading en bekabeling om deze aan te sluiten.

4.2 Waar werkt een Eerste Monteur?

In veel gebouwen kom je veel verschillende technische installaties tegen. Je kunt bijvoorbeeld komen te werken in woningen, kantoren, ziekenhuizen, schoolgebouwen, hotels en restaurants. In al die gebouwen vind je zowel elektrotechnische als werktuigkundige installaties.

18

Waar kom je als je werkt als Eerste Monteur elek- trotechnische installaties? Elektrotechnische installaties vind je daarnaast ook in raffinaderijen en op boorplatforms. Datanetwerken, telefoon- en beveiligingssystemen zijn immers overal nodig.

4.3 Wat moet een Eerste Monteur kennen en kunnen?

Als je aan de opleiding begint Je hebt natuurlijk aanleg voor techniek. Je doet graag dingen samen met anderen, maar vindt het ook leuk om alleen op pad te zijn. Je kunt heel nauwkeurig werken en je bent alert op fouten. Ook ben je dienstverlenend en klantgericht. Je kunt dus ook goed met andere mensen omgaan. Bovendien heb je aandacht voor veiligheid en milieu. Ook is het belangrijk dat je graag met je handen bezig bent. Je moet snel en tegelijk zorgvuldig kunnen werken en je gemakkelijk aanpassen aan verschillende situaties. Je durft initiatief te nemen en hebt een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Je zet je graag in voor de ander en hecht veel waarde aan het nakomen van afspraken. Eerste monteur elektrotechnische installaties Je installeert zowel eenvoudige als ingewikkelde elektrotechnische installaties en onderdelen daarvan. Ook verzorg je het periodiek onderhoud. Je stelt besturingsprogramma's in en regelt installaties in. Bovendien begeleid je andere monteurs. Door je te presenteren als ambassadeur van het bedrijf weet je klanten aan het bedrijf te binden. Je kunt goed samenwerken, bent klantbewust en zelfverzekerd en je hebt aandacht voor kwaliteit. Je kunt verder leren tot: • Leidinggevend Monteur Elektrotechnische installaties • Servicetechnicus Elektrotechniek en

• Werkvoorbereider Installatie Ook kun je je verbreden tot: • Servicemonteur Elektrotechniek of • Technisch Tekenaar

19

4.4 Kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren

Door het uitvoeren van de volgende werkprocessen kun je aantonen dat je de aangegeven kerntaken aankunt en je competent bent als Eerste Monteur elektrotechnische Installaties.

4.4.1 Wat zijn kerntaken?

Kerntaken zijn de belangrijkste eisen die het bedrijf aan je stelt als je bijvoorbeeld komt solliciteren. De kerntaak voor een Eerste Monteur elektrotechnische Installaties staat in onderstaande tabel:

Kerntaak

Werkproces

1. Installeert technische installaties

1.1 Voorbereiden installatiewerkzaamheden 1.2 Assembleren van deelproducten 1.3 Demonteren van componenten en kabels/leidingen 1.4 Bepalen positie van componenten en route van kabels/leidingen 1.5 Aanleggen kabels/leidingen 1.6 Plaatsen en monteren componenten 1.7 Beproeven van installatie

1.8 Instellen van componenten en installatie 1.9 Begeleiden installatiewerkzaamheden 1.10 Afronden installatiewerkzaamheden

Aan het einde van de opleiding moet je deze kerntaak goed uit kunnen voeren.

4.4.2 Wat zijn werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren?

De kerntaken bestaan uit werkprocessen. Dit kun je in bovenstaand overzicht zien.

20

Voorbeelden van werkprocessen zijn: • Assembleren van deelproducten • Demonteren van componenten en kabels/leidingen • Beproeven van installatie

In een projecttaak rond je vaak een dergelijk werkproces af.

Tijdens een werkproces werk je aan competenties . Een competentie is een mix van kennis, vaardigheid en beroepshouding. Voorbeelden van competenties zijn: • formuleren en rapporteren • instructies en procedures opvolgen • vakdeskundigheid toepassen

In onderstaand schema zie je de relatie tussen kerntaken, werkprocessen en competenties.

Elke competentie is verder uitgewerkt in componenten (onderdelen). De competentie Instructies en procedures opvolgen heeft bijvoorbeeld drie componenten: • instructies opvolgen • werken conform voorgeschreven procedures • werken conform veiligheidsvoorschriften Met de prestatie-indicatoren (prestatie-aanwijzers) kan een beoordelaar goed controleren of jij dat écht doet. Een beoordelaar gebruikt prestatie-indicatoren om je gedrag (werkhouding) tijdens de uitvoering van de projecttaak te beoordelen. Voorbeelden van prestatie- indicatoren bij deze componenten zijn: De medewerker houdt zich aan de door de organisatie voorgeschreven onderhouds- en testprocedures en gebruikt de benodigde onderdelen, componenten, hulpmiddelen en gereedschappen dusdanig dat de

geldende normen, Arbo-, veiligheids- en milieuvoorschriften opgevolgd worden.

Een volledig overzicht van kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren kun je vinden in bijlage 2.

21

In onderstaand schema zie je de relatie tussen kerntaken, werkprocessen en competenties.

Overzicht: Kerntaken, werkprocessen en compe- tenties voor Eerste Monteur Elektrotechnische In- stallaties (Crebo 94281)

Kerntaak

Werkprocessen

Competenties

Begeleiden

Samenwerken en overleggen Formuleren en rapporteren

Vakdeskundigheid toepassen

Materialen en middelen inzetten Plannen en organiseren

Op de behoeften en verwachtingen v. d. klant richten Kwaliteit leveren

1.1 Voorbereiden installatiewerkzaamheden

1. Installeert technische installaties

X

X X

1.2 Assembleren van deelproducten

X X

X

1.3 Demonteren van componenten en kabels/leidingen 1.4 Bepalen positie van componenten en route van kabels/leidingen

X

X

X

1.5 Aanleggen kabels/leidingen

X

X

X

1.6 Plaatsen en monteren componenten

X X

X

1.7 Beproeven van installatie

X X

X

1.8 Instellen van componenten en installatie

X

X

1.9 Begeleiden installatiewerkzaamheden 1.10 Afronden installatiewerkzaamheden

X X

X

X

X

X

22

5 BEOORDELEN EN TERUGKIJKEN

5.1 Inleiding

Niet alleen het werken aan projecttaken is belangrijk, maar ook het terugkijken. Terugkijken is: evalueren hoe je alles hebt gedaan. Bij het terugkijken kijk je samen met je begeleider wat goed ging en welke dingen minder goed gingen. Deze ga je verbeteren in de volgende projecttaak. Om je toekomstige beroep goed te kunnen uitvoeren, ga je competenties ontwikkelen.

5.2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden

Bij elke projecttaak krijg je beoordelingen van diverse begeleiders en beoordelaars. Ze gebruiken daarvoor verschillende beoordelingmethoden. Het doel van het beoordelen is vast te stellen of je de werkprocessen en competenties van de projecttaak voldoende ontwikkelt. Je laat competent gedrag zien als je de werk- processen die bij je opleiding horen, op een ac- tieve manier uitvoert. Je krijgt bij elke stap in de projecttaak een beoordeling voor de opgeleverde producten en je beroepshouding. Je begeleider zal ook elke stap met jou evalueren in een gesprek. De bedoeling hiervan is dat je duidelijk kunt zien of het de goede kant op gaat met de ontwikkeling van je competenties. Het is jouw taak om te laten zien dat je de juiste werkzaamheden doet en dat je weet waarom je het zo doet. Daarom is het belangrijk dat je jouw werk kunt laten zien en dat je er uitleg bij kunt geven. Dat kan bijvoorbeeld in een eindpresentatie.

5.3 Wanneer krijg je een beoordeling?

23

Aan het einde van de opleiding moet je de competenties hebben aangetoond. Dat betekent dat je het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar hebt bereikt.

5.4 Waarvoor krijg je een beoordeling?

Bij PGL (Projecttaak Gestuurd Leren) volgen de begeleiders en beoordelaars jouw werk terwijl je leert.

Zij beoordelen: • de uitvoering van kerntaken, werkprocessen en competenties • competent gedrag (jouw manier van werken, je houding en je motivatie) • het product (het resultaat van je projecttaak) Hoe gaat de beoordeling dan? Door het werken aan de projecttaken ontwikkel jij je competenties. In bijlage 2 kun je lezen welke werkprocessen en competenties bij jouw opleiding horen. De uitvoering van kerntaken, werkprocessen en competenties Alles wat je moet kennen en kunnen staat in 3 documenten : • het kwalificatiedossier (KD) van je opleiding • het document Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB- document) • het document Raamwerk Nederlands Het kwalificatiedossier (KD) en het LLB-document zijn lijsten met werkprocessen en competenties die het bedrijfsleven en de school aan het einde van de opleiding van jou verwachten. Deze vind je in dit Basisdocument in bijlage 2 en 3. Meer over het Raamwerk Nederlands vind je in hoofdstuk 6.

De beoordelaars beoordelen je met beoordelingsformulieren en/of de

beoordelingsmonitor. Tijdens de uitvoering van je projecttaak kunnen ze opmerkingen op de formulieren zetten. Ze noteren alleen de opvallende dingen die je

24

laat zien. Dat kunnen positieve of minder positieve dingen zijn. Als ze niets bijzonders vermelden, heb je je competenties voldoende ontwikkeld. Competent gedrag Je begeleiders zullen je bij het werken aan een projecttaak observeren. Ze kijken daarbij vooral naar de manier waarop je werkt. Ze kijken of je competent gedrag laat zien. Ze kijken ook of je genoeg kennis en vaardigheid bezit. Het product Bij elke projecttaak maak je beroepsproducten. Voorbeelden van beroepsproducten zijn: • een werkvoorbereiding • een berekening • een praktijkwerkstuk • een brief Deze beroepsproducten horen bij de kerntaken en werkprocessen van je opleiding. Je zorgt tijdens het werken aan de projecttaak ervoor dat de producten aan de gevraagde eisen voldoen. Pas dan krijg je voor het product de beoordeling 'voldoende' of 'goed'. Wanneer alle producten van een stap de beoordeling 'v' (voldoende) of 'g' (goed) hebben, krijg je een GO om door te gaan met de volgende stap van de projecttaak. Er zijn verschillende methoden om je te beoordelen. Dit worden beoordelingsinstrumenten genoemd. Je begeleiders gebruiken 8 beoordelingsinstrumenten: 1 observatie (O) 2 productbeoordeling (P) 3 reflectieverslag (Rv) 4 beoordelingsgesprek (Bg) 5 presentatie (Pr) 6 de kennistoets (K)

5.5 Waarmee kun je beoordeeld worden?

7 de vaardigheidstoets (V) 8 360 graden feedback (F)

25

Beoordelingsinstrument

Omschrijving

'Observeren' heeft tot doel informatie te verzamelen over jouw gedrag. De observator kijkt of je voldoet aan de compe- tenties bij het uitvoeren van een werkproces. De ingeleverde producten of geleverde diensten worden be- oordeeld op kwaliteit (volledigheid, eigen inbreng, verzorging enz.) en de gestelde eisen. Een reflectieverslag wordt geschreven aan de hand van de STARR-methode. Je beschrijft en verantwoordt de keuzes die je hebt gemaakt tijdens de uitvoering van het werkproces. Je voert het beoordelingsgesprek met beoordelaars over een afgerond werkproces. Zowel kennis, vaardigheden als persoon- lijke kwaliteiten worden beoordeeld. Je houdt een presentatie over de inhoud van het werkproces dat je hebt afgerond. Een kennistoets test je kennis over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld over materialen of andere theoretische kennis. Een vaardigheidstoets test je vaardigheden op een bepaald gebied, bijvoorbeeld montage. 360 graden feedback Je medeleerlingen en collega's geven jou een beoordeling.

O Observatie (D-A-G)

P Beoordeling ingeleverde producten (O-V-G)

Rv Reflectieverslag (D-A-G)

Bg Beoordelingsgesprek (D-A-G)

Pr Presentatie (D-A-G) K Kennistoets (O-V-G)

V Vaardigheidstoets (O-V-G) F 360 graden feedback (O-V-G)

5.6 Welke score kun je behalen?

Je ingeleverde producten worden beoordeeld met O-V-G (onvoldoende-voldoende-goed).

De beoordelaars maken gebruik van de D-A-G-score bij werkprocessen en competenties.

D Deels / niet aangetoond competent gedrag Je werkt onvoldoende volgens de prestatie-indicator en/of je bent niet voldoende actief en/of je zet te weinig kennis en vaardigheden in. A Aangetoond competent gedrag Je werkt volgens de prestatie-indicator. Je bent actief en je zet de benodigde kennis en vaardigheden in. G Goed aangetoond competent gedrag Je werkt beter dan de prestatie-indicator vraagt en je bent proactief en je zet kennis en vaardigheden bovengemiddeld in.

26

De eindbeoordeling van elke projecttaak gebeurt tijdens een beoordelingsmoment. Bij stap 4 (Oplevering en evaluatie) bekijken de begeleiders en jijzelf de eventuele verschillen in beoordeling. Op basis van de beoordelingsformulieren en de bewijsstukken stellen de beoordelaars de definitieve score vast. Jij kunt deze formulieren als bewijsstuk opnemen in je portfolio. Tijdens het beoordelingsmoment kun je ook verbeterpunten voor een volgende projecttaak opstellen. De beoordelaars stellen de kolom D-A-G en de opmerkingen vast met de volgende gegevens: • de kwaliteit van de producten en de feedback er op • wat er tot dat moment in de monitor bij 'opmerkingen' staat • de mening van begeleiders, docenten en/of praktijkopleider over jou Het observeren en beoordelen gebeurt door meerdere beoordelaars: • begeleiders op school • vakdocenten • de praktijkopleider in het bedrijf en/of op de BPV- plaats • externe deskundigen, speciaal aangesteld om jou te beoordelen Niet alleen begeleiders zullen je beoordelen. Ook medeleerlingen kunnen dat doen. Je medeleerlingen geven daarmee extra feedback op jouw functioneren. Ten slotte heb jij zelf een mening over je functioneren.

5.7 Wie geven een beoordeling?

Beoordelaars zijn daarom ook: • medeleerlingen • jijzelf • je collega's in de BPV

27

5.8 De beoordelingsformulieren en/of de beoordelingsmonitor

Tijdens je opleiding houden je begeleiders je vorderingen bij op beoordelingsformulieren of in een beoordelingsmonitor . In elke stap heb je een beoordelingsformulier. Jouw begeleider legt hierin de beoordeling vast van werkprocessen, competenties en op te leveren resultaten. Een beoordelingsmonitor is een overzicht van alle producten en competenties waarvoor je in de projecttaak een beoordeling krijgt.

28

5.9 Competentiescoretabel

Je competentieontwikkeling voor jouw opleiding is zichtbaar in de competentiescoretabel. Je kunt zo zien aan welke werkprocessen en competenties je hebt gewerkt. Ook zie je op welk complexiteitsniveau je een projecttaak hebt afgesloten. Je projecttaken kun je in opklimmende moeilijkheid uitvoeren. • In de beoordelingsmonitor staat de opklimmende moeilijkheid aangegeven met: A - B - C - D . De resultaten van je competentieontwikkeling worden vanuit de beoordelingsformulieren/monitor overgenomen in een competentiescoretabel. Hieronder zie je een voorbeeld van een competentiescoretabel.

29

In dit voorbeeld van een competentiescoretabel zie je het volgende: • De leerling heeft 4 beroepstaken uitgevoerd (alle vier in complexiteit A). • Bij twee werkprocessen is er vooruitgang. De leerling is bij werkproces 1.3 gegroeid van 'Aangetoond competent gedrag' naar 'Goed aangetoond competent gedrag'. Bij werkproces 1.4 is hij van 'Deels / niet aangetoond competent gedrag' gegroeid naar 'Aangetoond competent gedrag'. De scoretabel geeft een totaal overzicht van: • de projecttaken die je hebt uitgevoerd • behaalde scores van D-A-G • de ontwikkeling van je competente gedrag • in welke complexiteit je de taken hebt uitgevoerd De competentiescoretabel geeft overzichtelijk aan hoe je opleiding verloopt. Dit geldt voor elk moment van de opleiding. Er zijn echter ook vooraf geplande vaststellingsmomenten. Op die momenten bespreken de begeleiders met jou hoe je het beste verder kunt gaan met je opleiding.

5.10 Beschrijving van de complexiteit

Je begeleider legt de moeilijkheid van de projecttaak vast die je in een bepaalde werksituatie uitvoert. Je voert de taken uit in oplopende moeilijkheid (complexiteit).

30

Complexiteit

Welke begeleiding krijg je

In welke situatie moet je de opdracht uitvoeren Eenvoudig Je voert een aangepas- te taak uit in een over- zichtelijke situatie. Eenvoudig Je voert een aangepas- te taak uit in een over- zichtelijke situatie. Standaard De taak bestaat uit ver- schillende werkzaam- heden die je in een normale werksituatie uitvoert. Complex De werksituatie is niet meer zo overzichtelijk. Je zult zelfstandig naar oplossingen moeten zoeken.

Moment van de uitvoering

(Be)geleid Je krijgt zoveel moge- lijk leiding tijdens het uitvoeren van de op- dracht. Begeleid Je krijgt begeleiding tij- dens het uitvoeren van de opdracht. Je begelei- der is in de buurt. Deels zelfstandig Voor een deel voer je zelfstandig de taak uit. Je kunt met problemen je begeleider raadple- gen. Zelfstandig Je voert de taak zelf- standig uit. Je begeleider is niet al- tijd bij jou in de buurt. Vaak krijg je pas aan het einde ervan de con- trole van je begeleider.

Eerste halfjaar

A

Tweede halfjaar

B

Als beginnend be- roepsbeoefenaar

C

D

5.11 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten?

Een vaststellingsmoment is een logisch moment om vast te stellen hoe je opleiding verloopt. Het is ook een moment waarop de examencommissie van jouw school formeel vaststelt: • of alle producten en documenten van jou aanwezig zijn en • of de procedure is uitgevoerd zoals die is afgesproken.

Jouw school kan daarvoor een eigen keus maken. Bespreek dit dus vooral met je begeleiders.

31

Plaatsing van de vaststellingsmomenten

VM Periode

Omschrijving

Complexiteit A 1 Na een half jaar of aantal project- taken Complexiteit B 2 Na 1 jaar of aan- tal projecttaken Complexiteit C 3 Na 1,5 jaar of

Heb je de juiste beroepsopleiding gekozen? Hoe gaat het met je werk in het bedrijf? (BBL) Hoe gaat het met je stage? (BOL) Verwerking van de gegevens in je POP.

Kijken of je nog op het goede spoor zit.

Beheers je de werkprocessen? Heeft je praktijkopleider de praktijk afgete- kend?

aantal projectta- ken

Complexiteit D 4 Na 2 jaar of aan- tal projecttaken

Je opleiding is afgerond, hopelijk met een po- sitief resultaat. Dit vaststellingsmoment kan gezien worden als een verzilveringsmoment en leidt tot diplomering.

5.12 Afronding van de opleiding en diplomering

De school is verantwoordelijk voor je opleiding. Als je resultaten voldoen aan het Kwalificatiedossier, LLB- document en het Raamwerk Nederlands, heb je recht op het diploma van je opleiding.

32

6 NEDERLANDS IN DE PROJECTTAKEN

6.1 Taalniveaus

• Aan het einde van je opleiding moet je laten zien dat je Nederlands (en Engels en een andere vreemde taal) op een bepaald niveau beheerst. • In deel B van het kwalificatiedossier staat het vereiste taalniveau.

MBO-1

MBO-2

MBO-3

MBO-4

2F

2F

2F

3F

Nederlands

Wat dit niveau inhoudt, is vastgelegd in het Referentiekader taal en rekenen (http:// www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl/nl/home/kaders- en-regels/referentiekader). Beheersing van Nederlands is óók van belang voor de beroepsuitoefening. Daarom staan in het kwalificatiedossier ook beroepsgerelateerde eisen aan taal. Deze eisen zijn te vinden in deel C en D.

33

6.2 De drieslagmethode

1.

Tijdens je opleiding luister, lees, spreek en schrijf je heel veel. Niet alleen bij de taallessen, maar eigenlijk bij alle stappen van een projecttaak. Er zijn dus meer dan genoeg mogelijkheden om aan te tonen op welk niveau je presteert. De ontwikkeling van jouw taalvaardigheid is dan ook niet alleen een zaak van de docent talen, maar van iedereen die jou in je opleiding begeleidt. Je gaat je taalvaardigheid ontwikkelen volgens de drieslagmethode: 1 Je gebruikt taal tijdens je werk/stage en op school • Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken met zinvolle kritiek op je taalgebruik 2 Taalles van een ervaren taaldocent • Je oefent op het vakgericht Nederlands en vreemde talen onder begeleiding van een ervaren taaldocent tijdens lessen of workshops. 3 Taalondersteuning en oefening individueel. • Bij persoonlijke taalproblemen krijg je extra hulp en ondersteuning. Bij het invullen van je mini-POP kun je samen met je begeleider bepalen hoeveel ondersteuning je nodig hebt. Taal gebruiken in beroepsgerichte activiteiten Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken op school en BPV met adequate feedback op taalgebruik Taalles van een (ervaren) taaldocent Uitleg en oefening van regels en conventies van het vakgerichte Nederlands en de vaktaal Taalondersteuning en oefening individueel Werken aan persoonlijke taalproblemen (o.a. uitspraak, spelling, woord- kennis en grammatica)

2.

Drieslag

taalontwikkeling

3.

6.3 Leerlijn Nederlands en het communicatieschema

Het niveau van de taalvaardigheid hangt af van de mate waarin je in staat bent om: • uit een boodschap onderwerp, doel en thema's te destilleren • je boodschap af te stemmen op doel en publiek

34

• je boodschap goed te structureren, verbanden aan te brengen • grammaticaal zo correct en vloeiend mogelijk te formuleren

Om je daar bewust van te maken, leer je stapsgewijs te werken volgens het communicatieschema.

medium

boodschap: onderwerp, doel, thema

informatie bron

ontvanger (publiek)

zender

zender wordt ontvanger

ontvanger wordt zender

= filter en/of ruis

feedback

Schema communicatie

Via een stappenplan, dat uitgaat van dit schema, oriënteer je je op jouw taak. Je leert: a doel, onderwerp en thema's bepalen b publiek bepalen c medium en bijbehorende conventies bepalen d opbouw en samenhang bepalen e ruis voorkomen

35

Stappenplan communicatieschema

A = afstemming op doel

doel: Wat wil/moet de zender bereiken met deze boodschap? (informeren, activeren, mening vormen)

onderwerp: Wat is het onderwerp van de boodschap:

thema('s): Wat wordt er over het onderwerp gezegd? Wat moet er over het onder- werp gezegd worden? (Feiten / meningen / argumenten)

B = afstemming op publiek

publiek: Voor wie is de boodschap bestemd? Hoe spreek je dat publiek aan? (Denk bijv. aan functie of belangrijkheid van de persoon, voorkennis van het on- derwerp, taal, opvattingen.)

C = medium en bijbehorende conventies bepalen

medium: Welk medium is voor dit doel en dit publiek geschikt / gebruikt?

conventies: Welke (spel)regels gelden voor dit medium?

D = opbouw en samenhang bepalen

opbouw en samenhang van de boodschap: Rekening houdend met de conventies, met dit publiek, dit doel, dit onder- werp en deze thema's, wat komt er dan in: Inleiding:

Kern: Welke signaal- en verwijswoorden geven samenhang aan de tekst?

Slot:

E = ruis voorkomen

ruis: Welke mogelijke ruis kan er ontstaan en (hoe) kan ik dat voorkomen? (spelling, grammatica, woordgebruik, verstaanbaarheid, leesbaarheid etc.)

36

Vooral in het begin van je opleiding zullen de taalproducten van je projecttaken nog niet helemaal voldoen aan de eisen. Want dan zou je de stappen a t/m f in één keer helemaal correct uitvoeren. Tijdens de uitvoering van je projecttaken werk je aan de verbetering van je taalvaardigheden. Die verbetering moet zichtbaar worden in de producten die je bij de projecttaak oplevert. In het schema van de Leerlijn Nederlands kun je zien hoe de taalvaardigheden in de projecttaken aan bod komen. In de eerste 6 projecttaken is een leerlijn uitgezet voor de ontwikkeling van je taalvaardigheden. In deze taken komt steeds één stap aan bod. • In de eerste projecttaak beoordelen je begeleiders je taalproducten alleen op stap a. Doel en Thema. • In de tweede projecttaak komt daar b. Doelgroep bij. • Na 6 projecttaken heb je alle stappen verwerkt en kun je ze voor al je taalproducten toepassen. Niet alleen je docent Nederlands besteedt aandacht aan je taalvaardigheden, maar je vakdocenten zullen je ook bij je taalproducten begeleiden en een beoordeling geven.

Aan het einde van je opleiding moet je het vereiste taalniveau beheersen. Hulpmiddelen daarbij zijn: • De leerlijn Nederlands die de ontwikkelingsgerichte activiteiten voor de projecttaken aangeeft.

37

• De ontwikkelingsgerichte taalkaarten Nederlands die jou en je docent achtergrondinformatie geven. • De kwalificerende taalkaarten die informatie geven hoe de taalvaardigheden kwalificerend afgesloten kunnen worden.

6.4 Kwalificering

Door middel van examinering wordt vastgesteld of je het vereiste niveau beheerst.

Examinering referentieniveaus (deel B kwalifica- tiedossier) Lees- en luistervaardigheid wordt, volgens onderstaand tijdpad, door middel van digitale, centrale examens geëxamineerd.

MBO-4

MBO-2 en MBO-3

MBO-1

Prototype 3F

2009-2010

Voorbeeldexamens 3F Prototype 2F

2010-2011

Pilotexamens 3F (sub- stantieel aantal leerlin- gen) Pilotexamens 3F (zo mogelijk alle leerlin- gen)

Voorbeeldexamens 2F Voorbeeldexamens 2F

2011-2012

Pilotexamens 2F (sub- stantieel aantal leerlin- gen)

Pilotexamens 2F

2012-2013

Centrale examens 3F Pilotexamens 2F (zo mogelijk alle leerlin- gen)

Pilotexamens 2F

2013-2014

Spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid worden met instellingsexamens geëxamineerd. Wij adviseren het aanleggen van een portfolio, waarin je bewijsmateriaal verzamelt voor jouw niveau voor deze vaardigheden. Centrale examens 3F Centrale examens 2F Op basis van bevindin- gen in pilotexamens volgt in 2014 een be- sluit over centrale exa- mens Examinering van beroepsgerichte eisen aan Nederlandse taal Dit gebeurt in de beroepsgerichte examens. De talige portfolioproducten zijn daarbij het uitgangspunt.

2014-2015

38

6.5 Taalkaarten

Met de ontwikkelingsgerichte taalkaarten kun je jouw vaardigheden oefenen. Voor de docent Nederlands en de begeleiders geven de kaarten informatie en steun in de leerlijn Nederlands. De taalkaarten Nederlands zijn ontwikkeld voor de volgende taalvaardigheden:

Spreken/Gesprekken voeren 1 Reflectiegesprek 2 Beoordelingsgesprek 3 Telefoneren 4 Werkoverleg en vergaderen 5 Discussie 6 Presenteren 7 Sollicitatiegesprek Luisteren

8 Luisteren naar mondelinge instructies 9 Luisteren naar audiovisuele instructies Lezen 10 Samenvatten (hoofd- en bijzaken) 11 Lezen van instructies 12 Schema's /tabellen en grafieken

Schrijven 13 E-mail 14 De brief 15 De sollicitatiebrief 16 Het CV 17 Besluitenlijst/notulen

18 Het verslag 19 Het logboek

Taalbeschouwing/taalverzorging Grammatica 20 Woordsoorten (werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord) 21 Zinsdelen (persoonsvorm, onderwerp, gezegde) Spelling 22 Schema werkwoordspelling 23 Leestekens/Hoofdletters Hulpmiddelen 24 Werken met het woordenschrift

39

6.6 Benodigde kennis communicatieschema

Stap Onderdeel communica- tie schema A Afstemmen op doel

Luister- vaardigheid

Lees- vaardigheid

Spreek- vaardigheid

Gespreks- vaardigheid

Schrijf- vaardigheid

Verschillen- de tekst- soorten

Verschillen- de tekst- soorten

Verschillen- de tekstsoor- ten

Werkoverleg/ vergadering

Verschillen- de tekst- soorten

Doel van teksten

Doel van teksten

Doel van teksten

Eenvoudige gesprekken beginnen, gaande hou- den, beëindi- gen

Doel van teksten

Luisterdoelen Opbouw van eenvoudige teksten (inlei- ding, kern, slot, alinea's)

Opbouw van eenvoudige teksten (inlei- ding, kern, slot, alinea's) Eenvoudige signaal- woorden

Vragen stellen

Opbouw van eenvoudige teksten (inlei- ding, kern, slot, alinea's) Eenvoudige signaal- woorden Eenvoudige voegwoor- den (en, maar, want) Grafische on- dersteuning Formeel, neutraal, informeel taalgebruik Wanneerwelk taalgebruik Relevante school- en vaktaalwoor- den

Eenvoudige signaal- woorden

Eenvoudige signaal- woorden Ordenings- principes (al- fabetische volgorde/ nummering) Grafische on- dersteuning Formeel, neutraal, informeel taalgebruik Wanneerwelk taalgebruik Relevante school- en vaktaalwoor- den

Formeel, neutraal, informeel taalgebruik

Formeel, neutraal, informeel taalgebruik

Formeel, neutraal, informeel taalgebruik

B Afstemmen op publiek

Wanneerwelk taalgebruik Relevante school- en vaktaalwoor- den Samenhang verbale en non-verbale communica- tie Opbouw een- voudige zin- nen Samengestel- de zinnen

Wanneerwelk taalgebruik Relevante school- en vaktaalwoor- den Samenhang verbale en non-verbale communica- tie Opbouw een- voudige zin- nen Samengestel- de zinnen

Wanneerwelk taalgebruik Relevante school- en vaktaalwoor- den Samenhang verbale en non-verbale communica- tie Opbouw een- voudige zin- nen Samengestel- de zinnen

Woorden- schat

Opbouw een- voudige zin- nen Samengestel- de zinnen

Opbouw een- voudige zin- nen Samengestel- de zinnen

40

Basisconven- ties diverse soorten tek- sten

Basisconven- ties diverse soorten tek- sten

Basisconven- ties presenta- tie, demonstra- tie, instructie, betoog Feiten/me- ningen Argumente- ren Opbouw ar- gumentatie Structuur van teksten aan- geven door aanwijzingen (bijvoorbeeld door signaal- woorden voor opsom- mingen, rede- neringen, tegenstellin- gen Aandacht vasthouden door beel- dend, humo- ristisch taalgebruik

Basisconven- ties diverse soorten ge- sprekken

Basisconven- ties diverse soorten tek- sten

C Medium en conventies

Feiten/me- ningen Argumente- ren

Feiten/me- ningen Argumente- ren Illustraties (diagram- men, grafie- ken etc.) Opbouw ar- gumentatie Structuur van teksten aan- geven door aanwijzingen (bijvoorbeeld door signaal- woorden voor opsom- mingen, rede- neringen, tegenstellin- gen

Feiten/me- ningen Argumente- ren

Feiten/me- ningen Argumente- ren

Opbouw ar- gumentatie Structuur van teksten aan- geven door aanwijzingen (bijvoorbeeld door signaal- woorden voor opsom- mingen, rede- neringen, tegenstellin- gen

Opbouw ar- gumentatie Structuur van teksten aan- geven door aanwijzingen (bijvoorbeeld door signaal- woorden voor opsom- mingen, rede- neringen, tegenstellin- gen Gesprektech- nieken Initiatief ne- men in ge- sprekken Formeel / ab- stract woord- gebruik Gedachten, meningen, gevoelens en ervaringen verwoorden Kritiek geven en ontvangen

Opbouw ar- gumentatie Structuur van teksten aan- geven door aanwijzingen (bijvoorbeeld door signaal- woorden voor opsom- mingen, rede- neringen, tegenstellin- gen

D Opbouw en samenhang

Stijlmiddelen

Lay-out

Verstaanbaar- heid (accent, volume, tem- po etc.) Gebruik on- dersteunen- de materialen

Formeel / ab- stract woord- gebruik

Formeel / ab- stract woord- gebruik

Leestekens

E Ruis

Opbouw complexe zinnen

Opbouw complexe zinnen

Congruentie

Spelling (fre- quente woor- den, meervouden, samenstellin- gen, Neder- landse werkwoords- vormen)

41

Stap Onderdeel

2F

3F

communicatie schema

Doel van teksten: • informatief • instructief • betogend

Gecombineerde doelen van teksten: • informatie geven en vragen

A Afstemmen op doel (onderwerp, thema's)

• instructief • betogend

Doel vinden /bereiken door op- bouw teksten: • titel • inleiding • kern • slot • tussenkopjes • alinea's • markeren belangrijke informatie • eenvoudige voeg- en signaalwoorden • ordeningsprincipes (alfabetische volgorde / nummering) • grafische/schematische ondersteuning (min.2 dimensies) • feiten/meningen Formeel, neutraal, informeel woord- gebruik en toon Opbouw enkelvoudige en eenvou- dig samengestelde zinnen: • lijdend / bedrijvend • vragend Verbale en non-verbale communica- tie : houding, mimiek, intonatie Boeien door gebruik ondersteunen- de materialen Vragen stellen

Doel vinden/bereiken door: • tekststructuren (vraag -

Nadruk op receptieve vaardigheden:

antwoord, probleem-oplossing, verschijnsel-verklaring, stelling- argumenten) meningen, standpunten/ argumenten / drogredenen • juiste relatie oorzaak/gevolg, voor- en nadelen, overeenkomst en vergelijking • verwijs- en signaalwoorden • grafieken, schema's (meer dan 2 dimensies) • argumenteren: feiten/

lezen en luisteren

Formeel, neutraal, informeel taalge- bruik, aangepast aan situatie Opbouw samengestelde / com- plexe zinnen

B Afstemmen op publiek

Samenhang verbale en non-verbale communicatie Boeien door gebruik voorbeelden en ervaringen

(Vak)woordenschat

(Vak)woordenschat

42

Made with